Romeins recht
WEEK 1
Romeins recht als een wetenschap:
Aan het einde van de 11de eeuw was het Romeins recht in Bologna.
Justinianus leefde tijdens het einde van de vijfde en het begin van de zesde eeuw. Hij
was de Oost-Romeinse keizer. Het Byzantium is eigenlijk een term die wij gebruiken,
aangezien wij het verschil tussen oost en west daar hebben gemaakt. Dus voor de
Romeinen bestond dat niet.
Corpus iuris civilis was de verzameling van het civiele recht. Het wordt gebruikt om
de wetgeving van Justinianus te beschrijven, de Justiniaanse wetgeving uit de zesde
eeuw. Deze wetgeving werd herontdekt in de 11/12de eeuw en verspreidde toen overal in
Europa.
Filips de Goede voerde in de 15de eeuw de studie van het Romeins recht in om het
plaatselijke recht te hervormen. Het Romeins recht van Justinianus vormde samen met
het kerkelijk recht ius commune. Dat is het Europese gemeenschappelijke recht. Soms
werd het ook het geschreven recht (ius scriptum) genoemd in tegenstelling tot de vaak
ongeschreven gewoonterechten. In 1425 werd de KUL gesticht.
Applicative vs contemplative legal history:
o De applicative legal history verwijst naar het woord to apply. Daaruit kunnen
we halen dat het de studie van het Romeins recht is die gericht is op de
toepassing van het recht. Hierbij gebruik je Romeins recht om een oplossing te
vinden op het probleem. Dit is een juridische benadering.
Bartolus de Saxoferrato (14de eeuw) was de vertegenwoordiger van de applicative
legal history en van de Italiaanse manier, mos italicus: Romeins recht als oplossing van
een juridisch probleem.
o De contemplative legal history is de studie van het Romeins recht. Het is
interesse in de studie van het oude Romeinse recht, je wilt het niet toepassen.
Zo gingen humanisten uit de 15/16de eeuw terug naar oude bronnen en probeerden ze
deze beter te maken en zochten ze naar ontwikkelingen binnen het Romeins recht van de
oudheid.
Hierbij hoort de Franse methode, mos galllicus, die gericht is op de geschiedenis en op
historische benaderingen. Een bekende vertegenwoordiger hiervan was Jacques Cujas
(16de eeuw).
Ook neohumanisten probeerden oude bronnen beter te maken. Zo heeft Otto Lenel een
belangrijke Romeinse wet gereconstrueerd, Palingenesia Iuris Civilis (19de eeuw),
“hergeboorte” van een wet.
Daarnaast gingen ze op zoek naar interpolaties: toevoegingen of veranderingen die
latere juristen hebben gemaakt op Romeinse teksten. Vervolgens hebben de humanisten
deze weer proberen te schrappen, omdat ze terug wouden naar de oorspronkelijke tekst
of om deze te zuiveren.
Friedrich Carl von Savigny (18/19de eeuw) was ook een vertegenwoordiger, maar dan
van beide manieren, hij had ze namelijk gecombineerd. Hoe hij beide samen bracht is te
zien in zijn monumentale werken.
Klassieke filologie / Archeologie:
Tot rond 1800 werden alle juridische teksten in het Latijn geschreven. Om de invloed uit
Constantinopel te begrijpen is er ook nog Grieks nodig, maar ook andere talen zoals het
Koptische schrift uit Egypte en Arabisch zijn belangrijk om Romeins recht te kunnen
onderzoeken.
,De papyri van Oxyrhynchus zijn een groep papyri gevonden aan het eind van de 19de
eeuw in Egypte door de archeologen Bernard Grenfell en Arthur Hunt. Ze dateren uit
de 3de eeuw v.C. tot de 5/6de eeuw n.C. Ze bevatten o.a. juridische documenten. Deze
bronnen zijn belangrijk, omdat ze laten zien hoe het recht in de praktijk werd toegepast.
Handschriften en tekstkritiek:
Teksten voor de uitvinding van de boekdrukkunst werden met de hand geschreven. Alle
kopieën van eenzelfde document zijn dan verschillend, want er ontstonden wijzigingen bij
het overschrijven. Dit gebeurde bv wanneer een kopiist onleesbare passages ging
interpreteren. Ook leken veel letters op mekaar en was het soms moeilijk om letters te
herkennen. Daarnaast werden er geen leestekens gebruikt en werd alles aan mekaar
geschreven.
Stukken gingen verloren of werden onleesbaar. Juristen verbeteren graag de teksten van
hun voorgangers. Ze doen een beroep op twee hulpwetenschappen:
o Paleografie is het ontcijferen van een geschrift in een manuscript, je probeert
een oud geschrift te lezen. Het woord paleografie komt van palaios + grafijn = oud
+ schrijven
o Bij codicologie kijk je juist naar externe elementen zoals waar of hoe en van wat
het boek gemaakt is. Het woord codicologie komt van codex + logos = boek +
denken
Het ene gaat dus over het inwendige en het andere over het uitwendige.
9e eeuw – Karolingische minuskel:
Juridische handschriften uit de oudheid zijn er bijna niet, omdat in de 9 de eeuw het
geschrift veranderd is en bijna alle oude handschriften ‘getranslitereerd’ werden.
Transliteratie is een proces waarbij teksten van een alfabet in een ander worden
omgezet.
Dat komt door de Karolingers. In de 9de eeuw ontwikkelden ze een nieuw geschrift
(Karolingische minuskel) waarbij ze de grote letters omzetten naar kleine letters.
Dit was erg voordelig! Het was eenvoudiger te leren, nam minder plek in, was makkelijker
te leren en sneller te schrijven.
Door het nieuwe geschrift kon men veel meer werken kopiëren en daardoor dus ook meer
bewaren. We noemen het de Karolingische renaissance.
Dit was helaas wel een ramp voor de juridische manuscripten die na de transliteratie
amper overbleven door het tekort aan interesse eraan. Niemand wou deze kopiëren.
Slechts enkele Romeinsrechtelijke geschriften hebben het overleefd. Het beroemdste is
de 6de -eeuwse Littera Florentina.
Palimpsest:
Een palimpsest is een manuscript met meer laagjes. In die tijd hadden ze nog geen
papier dus gebruikten ze bv perkament wat erg duur was. Daarom gingen ze het
hergebruiken = Palimpsest.
Ze zouden de al geschreven tekst schrappen en er over schrijven.
Palimpsestos betekent dan ook “opnieuw geschraapt”.
Dit concept was belangrijk voor het Romeins recht. Instituten, een werk van de
Romeinse jurist Gaius (2de eeuw) is het enige werk dat we hebben van een Romeins werk
in zijn geheel, voor de rest hebben we enkel fragmenten. Het is vrij laat ontdekt, namelijk
pas in 1816 en het is dus gevonden in een palimpsest.
Papyri van Herculaneum:
Door nieuwe technieken kunnen we ondertussen meerdere laagjes zien bij palimpsesten.
Dat kan bv door een x-ray. Ook boekrollen die verkoold zijn, zijn nog te redden. Door een
computer info te geven over de gebruikte letters kunnen de rollen ontcijferd worden.
,In de Basilica tekst zien we duidelijk hoe de bladzijden meerdere keren worden gebruikt.
Tekstedities:
Manuscript bestaat uit de woorden manus (hand) en cript (schrift). Als je toen iets wou
kopiëren dan moest dat met de hand, waardoor er onvermijdelijk fouten werden gemaakt.
Als je iets wou namaken, verzamelde je zoveel mogelijk teksten en manuscripten van de
bron om een zo goed mogelijke replica van het origineel te maken.
Als je met teksten van voor 1450 omging die sindsdien gedrukt werden, kreeg je te
maken met teksteditie. Voordat de bronnen gedrukt werden, had een uitgever ze
herlezen en verbeterd. Soms werden die wijzigingen van eerdere bewerkers zonder
bronvermelding overgenomen, wat leidde tot vervaging van de tekst. Andere
toevoegingen werden dan weer weggelaten of gewijzigd. Er ontstond verwarring over wat
oorspronkelijk was en wat later werd toegevoegd.
Een fout die we vaak terugvinden bij het namaken van die manuscripten is een
homoioteleuton. Het betekent “met gelijk einde”. Hierbij kan je een stuk uit de tekst
missen doordat je bij hetzelfde woord verdergaat als waar dat je was gestopt, maar je per
ongeluk bij dat woord op een andere plek begint.
Het corpus iuris werd tot in de 19de eeuw kritisch heruitgegeven, als laatst door T.
Mommsen in 1870. Maar zelfs in die tijd verschenen nog eerste edities van
Romeinsrechtelijke teksten.
De historische kritiek:
Het Romeins recht overspant vele eeuwen en alles moet in het juiste tijdskader geplaats
worden. Het is belangrijk om tekstkritisch te blijven en aandacht te hebben voor de
historische context. Zelfs een tekst die met grote zekerheid vastgesteld is, moet met
kritiek doorgelicht worden.
De tekst moet geplaats worden in zijn geografische, sociologische, economische,
religieuze en filosofische context.
Ook moeten we teksten interpreteren vanuit de tijd waaruit het geschreven is, en niet
vanuit onze tijd.
Externe rechtsgeschiedenis : Koningstijd en republiek:
De geschiedenis is op te delen in drie grote periodes (koningstijd, republiek en keizerrijk),
waarvan elk begin gelinkt is aan een bepaalde gebeurtenis.
Koningstijd (8/7de eeuw v.C.- 509 v.C.) :
We weten bijzonder weinig over deze eerste periode. Er was een opeenvolging van
zeven reges (koningen) van wie de laatste in 509 v.C. afgezet werd, en er waren een
senaat en curies. Het is niet bekend hoe de macht verdeeld werd.
Rome is volgens de mythe gesticht in 753 v.C. door een tweeling: Remus en Romelus, de
afstammelingen van de held Aeneas. De tweeling werd in de steek gelaten omdat ze de
koning zouden vermoorden, maar werd gered door een wolvin en vervolgens door een
herder naar huis gebracht. Ze groeiden op en vermoordden uiteindelijk toch de koning.
De broers kregen ruzie, aangezien ze veel meningsverschillen hadden. Ze wouden het
oplossen door auspicium, dat is een ruzie oplossen door naar vogels te kijken, maar ook
hier kregen ze ruzie over. Romulus vermoorde zijn broer en daar komt de naam Rome
vandaan.
Romulus wordt beschouwd als eerste koning van de zeven. De laatste was Tarquinius.
We weten niet veel over de tijd, maar Pomponius zegt dat het een periode was zonder
omschreven wet en zonder omlijnd rechtsbestel. De koning was toen de enige die macht
had Imperium (bevel).
Leges regiae – koningswetten:
, In de archieven van het Capitool werd een bundel rechtspraak gevonden die aan het
einde van het koninkrijk samengesteld was door de jurist Papirius. Het document werd
niet bewaard, maar er zijn wel verwijzingen naar die bundel gevonden. In de 19 de eeuw
werden ze als koningswetten uitgegeven.
Er zijn dus niet veel ius papirinianum (koningswetten) bewaard. We hebben alleen
verwijzingen van latere auteurs. Een inscriptie waarvan geleerden zeggen dat het lex
regia is is ‘lapis niger’.
Uit de tijd van de koningen kennen we de mancipatio: een wijze van
eigendomsoverdracht. De Romeinen hadden verschillende manieren van overdracht.
Eentje daarvan was Res mancipi waarbij waardevolle zaken werden overgedragen.
De mancipatio was heel formeel. Het was een plechtige manier van overdracht, waarbij
verplicht vijf getuigen aanwezig moesten zijn. Het was een heel toneelstuk waarbij men
ook met een bronzen munt tegen een weegschaal moest slaan.
Ook kennen we Familia: die leek vroeger op een soort onderneming met als enige baas
de pater familias. Hij was de oudste stamvader en ook de enige die vermogen had.
Iedereen stond onder de macht van de vader. Je kon enkel aan zijn macht ontkomen door
zijn dood of door emancipatie.
De vader moest zijn zoon drie keer ‘verkopen’ en bij de derde keer zou de koper jou
bevrijden. Bij een dochter was één keer al genoeg.
Vroege republiek (509-367 v.C.) :
In 509 v.C. grepen de Patriciërs naar de macht. Vanaf dan spreken we over de
respublica. De republiek had als kenmerk dat de macht verdeeld werd en niet meer bij
één persoon lag. Het begon met de verkrachting en zelfmoord van Lucretia. Zij werd
gezien als edelvrouw, maar na de verkrachting schaamde ze zich en heeft ze zelfmoord
gepleegd. Dit incident markeert het begin van de republiek.
Het volk heeft naar aanleiding van dat incident de koning en zijn familie weggejaagd en in
de plaats van een koning kwamen er twee consuls. Die werden telkens voor één jaar
benoemd om machtsmisbruik te voorkomen. Er was overleg nodig en ze moesten het met
mekaar eens zijn, zij hadden het imperium.
In die tijd was er een strijd tussen de Patriciërs, de rijken met veel rechten, en de
Plebejers, die zonder. Er was een sociale strijd tussen de twee klassen en hierbij zien er
vier gebeurtenissen die van belang zijn:
o Aan het eind van de 5de eeuw v.C. staken de Plebejers en stoppen ze met werken.
De Patriciërs geven toe en geven de Plebejers twee
vertegenwoordigers/volkstribunen die mogen zorgen voor de belangen van dat
deel van het volk en zij krijgen ook een vetorecht.
o In het midden van de 5de eeuw v.C. ontstaat de wet van twaalf tafelen. De
Plebejers wisten niet wat de wet was, aangezien die niet duidelijk was en ook
nergens opgeschreven stond. Ze zeiden tegen de Patriciërs dat ze de wet wouden
weten en zo ontstonden de twaalf tafelen. Het is een reeks afspraken die in twaalf
stenen tafelen werden gebeiteld.
Cicero verwijst naar de tafelen en zegt dat ze zo belangrijk waren dat kinderen die op
school uit hun hoofd moesten kennen. Livius zegt dat het de bron van alle publiek en
privaat recht was
Of iets een codificatie of niet is hangt af van de definitie. Meestal bedoelen mensen
ermee dat iets exclusief was. Of de twaalf tafelen een codificatie waren is
discussieerbaar.
Rond dezelfde tijd ontstond het eerste gemeenschappelijke systeem voor alle
burgers. Dat betekende echter niet dat ze gelijk waren. Ze hadden geen gelijke stand,
maar enkel een gelijk systeem. Dit is te merken aan het huwelijksverbod tussen Patriciërs
WEEK 1
Romeins recht als een wetenschap:
Aan het einde van de 11de eeuw was het Romeins recht in Bologna.
Justinianus leefde tijdens het einde van de vijfde en het begin van de zesde eeuw. Hij
was de Oost-Romeinse keizer. Het Byzantium is eigenlijk een term die wij gebruiken,
aangezien wij het verschil tussen oost en west daar hebben gemaakt. Dus voor de
Romeinen bestond dat niet.
Corpus iuris civilis was de verzameling van het civiele recht. Het wordt gebruikt om
de wetgeving van Justinianus te beschrijven, de Justiniaanse wetgeving uit de zesde
eeuw. Deze wetgeving werd herontdekt in de 11/12de eeuw en verspreidde toen overal in
Europa.
Filips de Goede voerde in de 15de eeuw de studie van het Romeins recht in om het
plaatselijke recht te hervormen. Het Romeins recht van Justinianus vormde samen met
het kerkelijk recht ius commune. Dat is het Europese gemeenschappelijke recht. Soms
werd het ook het geschreven recht (ius scriptum) genoemd in tegenstelling tot de vaak
ongeschreven gewoonterechten. In 1425 werd de KUL gesticht.
Applicative vs contemplative legal history:
o De applicative legal history verwijst naar het woord to apply. Daaruit kunnen
we halen dat het de studie van het Romeins recht is die gericht is op de
toepassing van het recht. Hierbij gebruik je Romeins recht om een oplossing te
vinden op het probleem. Dit is een juridische benadering.
Bartolus de Saxoferrato (14de eeuw) was de vertegenwoordiger van de applicative
legal history en van de Italiaanse manier, mos italicus: Romeins recht als oplossing van
een juridisch probleem.
o De contemplative legal history is de studie van het Romeins recht. Het is
interesse in de studie van het oude Romeinse recht, je wilt het niet toepassen.
Zo gingen humanisten uit de 15/16de eeuw terug naar oude bronnen en probeerden ze
deze beter te maken en zochten ze naar ontwikkelingen binnen het Romeins recht van de
oudheid.
Hierbij hoort de Franse methode, mos galllicus, die gericht is op de geschiedenis en op
historische benaderingen. Een bekende vertegenwoordiger hiervan was Jacques Cujas
(16de eeuw).
Ook neohumanisten probeerden oude bronnen beter te maken. Zo heeft Otto Lenel een
belangrijke Romeinse wet gereconstrueerd, Palingenesia Iuris Civilis (19de eeuw),
“hergeboorte” van een wet.
Daarnaast gingen ze op zoek naar interpolaties: toevoegingen of veranderingen die
latere juristen hebben gemaakt op Romeinse teksten. Vervolgens hebben de humanisten
deze weer proberen te schrappen, omdat ze terug wouden naar de oorspronkelijke tekst
of om deze te zuiveren.
Friedrich Carl von Savigny (18/19de eeuw) was ook een vertegenwoordiger, maar dan
van beide manieren, hij had ze namelijk gecombineerd. Hoe hij beide samen bracht is te
zien in zijn monumentale werken.
Klassieke filologie / Archeologie:
Tot rond 1800 werden alle juridische teksten in het Latijn geschreven. Om de invloed uit
Constantinopel te begrijpen is er ook nog Grieks nodig, maar ook andere talen zoals het
Koptische schrift uit Egypte en Arabisch zijn belangrijk om Romeins recht te kunnen
onderzoeken.
,De papyri van Oxyrhynchus zijn een groep papyri gevonden aan het eind van de 19de
eeuw in Egypte door de archeologen Bernard Grenfell en Arthur Hunt. Ze dateren uit
de 3de eeuw v.C. tot de 5/6de eeuw n.C. Ze bevatten o.a. juridische documenten. Deze
bronnen zijn belangrijk, omdat ze laten zien hoe het recht in de praktijk werd toegepast.
Handschriften en tekstkritiek:
Teksten voor de uitvinding van de boekdrukkunst werden met de hand geschreven. Alle
kopieën van eenzelfde document zijn dan verschillend, want er ontstonden wijzigingen bij
het overschrijven. Dit gebeurde bv wanneer een kopiist onleesbare passages ging
interpreteren. Ook leken veel letters op mekaar en was het soms moeilijk om letters te
herkennen. Daarnaast werden er geen leestekens gebruikt en werd alles aan mekaar
geschreven.
Stukken gingen verloren of werden onleesbaar. Juristen verbeteren graag de teksten van
hun voorgangers. Ze doen een beroep op twee hulpwetenschappen:
o Paleografie is het ontcijferen van een geschrift in een manuscript, je probeert
een oud geschrift te lezen. Het woord paleografie komt van palaios + grafijn = oud
+ schrijven
o Bij codicologie kijk je juist naar externe elementen zoals waar of hoe en van wat
het boek gemaakt is. Het woord codicologie komt van codex + logos = boek +
denken
Het ene gaat dus over het inwendige en het andere over het uitwendige.
9e eeuw – Karolingische minuskel:
Juridische handschriften uit de oudheid zijn er bijna niet, omdat in de 9 de eeuw het
geschrift veranderd is en bijna alle oude handschriften ‘getranslitereerd’ werden.
Transliteratie is een proces waarbij teksten van een alfabet in een ander worden
omgezet.
Dat komt door de Karolingers. In de 9de eeuw ontwikkelden ze een nieuw geschrift
(Karolingische minuskel) waarbij ze de grote letters omzetten naar kleine letters.
Dit was erg voordelig! Het was eenvoudiger te leren, nam minder plek in, was makkelijker
te leren en sneller te schrijven.
Door het nieuwe geschrift kon men veel meer werken kopiëren en daardoor dus ook meer
bewaren. We noemen het de Karolingische renaissance.
Dit was helaas wel een ramp voor de juridische manuscripten die na de transliteratie
amper overbleven door het tekort aan interesse eraan. Niemand wou deze kopiëren.
Slechts enkele Romeinsrechtelijke geschriften hebben het overleefd. Het beroemdste is
de 6de -eeuwse Littera Florentina.
Palimpsest:
Een palimpsest is een manuscript met meer laagjes. In die tijd hadden ze nog geen
papier dus gebruikten ze bv perkament wat erg duur was. Daarom gingen ze het
hergebruiken = Palimpsest.
Ze zouden de al geschreven tekst schrappen en er over schrijven.
Palimpsestos betekent dan ook “opnieuw geschraapt”.
Dit concept was belangrijk voor het Romeins recht. Instituten, een werk van de
Romeinse jurist Gaius (2de eeuw) is het enige werk dat we hebben van een Romeins werk
in zijn geheel, voor de rest hebben we enkel fragmenten. Het is vrij laat ontdekt, namelijk
pas in 1816 en het is dus gevonden in een palimpsest.
Papyri van Herculaneum:
Door nieuwe technieken kunnen we ondertussen meerdere laagjes zien bij palimpsesten.
Dat kan bv door een x-ray. Ook boekrollen die verkoold zijn, zijn nog te redden. Door een
computer info te geven over de gebruikte letters kunnen de rollen ontcijferd worden.
,In de Basilica tekst zien we duidelijk hoe de bladzijden meerdere keren worden gebruikt.
Tekstedities:
Manuscript bestaat uit de woorden manus (hand) en cript (schrift). Als je toen iets wou
kopiëren dan moest dat met de hand, waardoor er onvermijdelijk fouten werden gemaakt.
Als je iets wou namaken, verzamelde je zoveel mogelijk teksten en manuscripten van de
bron om een zo goed mogelijke replica van het origineel te maken.
Als je met teksten van voor 1450 omging die sindsdien gedrukt werden, kreeg je te
maken met teksteditie. Voordat de bronnen gedrukt werden, had een uitgever ze
herlezen en verbeterd. Soms werden die wijzigingen van eerdere bewerkers zonder
bronvermelding overgenomen, wat leidde tot vervaging van de tekst. Andere
toevoegingen werden dan weer weggelaten of gewijzigd. Er ontstond verwarring over wat
oorspronkelijk was en wat later werd toegevoegd.
Een fout die we vaak terugvinden bij het namaken van die manuscripten is een
homoioteleuton. Het betekent “met gelijk einde”. Hierbij kan je een stuk uit de tekst
missen doordat je bij hetzelfde woord verdergaat als waar dat je was gestopt, maar je per
ongeluk bij dat woord op een andere plek begint.
Het corpus iuris werd tot in de 19de eeuw kritisch heruitgegeven, als laatst door T.
Mommsen in 1870. Maar zelfs in die tijd verschenen nog eerste edities van
Romeinsrechtelijke teksten.
De historische kritiek:
Het Romeins recht overspant vele eeuwen en alles moet in het juiste tijdskader geplaats
worden. Het is belangrijk om tekstkritisch te blijven en aandacht te hebben voor de
historische context. Zelfs een tekst die met grote zekerheid vastgesteld is, moet met
kritiek doorgelicht worden.
De tekst moet geplaats worden in zijn geografische, sociologische, economische,
religieuze en filosofische context.
Ook moeten we teksten interpreteren vanuit de tijd waaruit het geschreven is, en niet
vanuit onze tijd.
Externe rechtsgeschiedenis : Koningstijd en republiek:
De geschiedenis is op te delen in drie grote periodes (koningstijd, republiek en keizerrijk),
waarvan elk begin gelinkt is aan een bepaalde gebeurtenis.
Koningstijd (8/7de eeuw v.C.- 509 v.C.) :
We weten bijzonder weinig over deze eerste periode. Er was een opeenvolging van
zeven reges (koningen) van wie de laatste in 509 v.C. afgezet werd, en er waren een
senaat en curies. Het is niet bekend hoe de macht verdeeld werd.
Rome is volgens de mythe gesticht in 753 v.C. door een tweeling: Remus en Romelus, de
afstammelingen van de held Aeneas. De tweeling werd in de steek gelaten omdat ze de
koning zouden vermoorden, maar werd gered door een wolvin en vervolgens door een
herder naar huis gebracht. Ze groeiden op en vermoordden uiteindelijk toch de koning.
De broers kregen ruzie, aangezien ze veel meningsverschillen hadden. Ze wouden het
oplossen door auspicium, dat is een ruzie oplossen door naar vogels te kijken, maar ook
hier kregen ze ruzie over. Romulus vermoorde zijn broer en daar komt de naam Rome
vandaan.
Romulus wordt beschouwd als eerste koning van de zeven. De laatste was Tarquinius.
We weten niet veel over de tijd, maar Pomponius zegt dat het een periode was zonder
omschreven wet en zonder omlijnd rechtsbestel. De koning was toen de enige die macht
had Imperium (bevel).
Leges regiae – koningswetten:
, In de archieven van het Capitool werd een bundel rechtspraak gevonden die aan het
einde van het koninkrijk samengesteld was door de jurist Papirius. Het document werd
niet bewaard, maar er zijn wel verwijzingen naar die bundel gevonden. In de 19 de eeuw
werden ze als koningswetten uitgegeven.
Er zijn dus niet veel ius papirinianum (koningswetten) bewaard. We hebben alleen
verwijzingen van latere auteurs. Een inscriptie waarvan geleerden zeggen dat het lex
regia is is ‘lapis niger’.
Uit de tijd van de koningen kennen we de mancipatio: een wijze van
eigendomsoverdracht. De Romeinen hadden verschillende manieren van overdracht.
Eentje daarvan was Res mancipi waarbij waardevolle zaken werden overgedragen.
De mancipatio was heel formeel. Het was een plechtige manier van overdracht, waarbij
verplicht vijf getuigen aanwezig moesten zijn. Het was een heel toneelstuk waarbij men
ook met een bronzen munt tegen een weegschaal moest slaan.
Ook kennen we Familia: die leek vroeger op een soort onderneming met als enige baas
de pater familias. Hij was de oudste stamvader en ook de enige die vermogen had.
Iedereen stond onder de macht van de vader. Je kon enkel aan zijn macht ontkomen door
zijn dood of door emancipatie.
De vader moest zijn zoon drie keer ‘verkopen’ en bij de derde keer zou de koper jou
bevrijden. Bij een dochter was één keer al genoeg.
Vroege republiek (509-367 v.C.) :
In 509 v.C. grepen de Patriciërs naar de macht. Vanaf dan spreken we over de
respublica. De republiek had als kenmerk dat de macht verdeeld werd en niet meer bij
één persoon lag. Het begon met de verkrachting en zelfmoord van Lucretia. Zij werd
gezien als edelvrouw, maar na de verkrachting schaamde ze zich en heeft ze zelfmoord
gepleegd. Dit incident markeert het begin van de republiek.
Het volk heeft naar aanleiding van dat incident de koning en zijn familie weggejaagd en in
de plaats van een koning kwamen er twee consuls. Die werden telkens voor één jaar
benoemd om machtsmisbruik te voorkomen. Er was overleg nodig en ze moesten het met
mekaar eens zijn, zij hadden het imperium.
In die tijd was er een strijd tussen de Patriciërs, de rijken met veel rechten, en de
Plebejers, die zonder. Er was een sociale strijd tussen de twee klassen en hierbij zien er
vier gebeurtenissen die van belang zijn:
o Aan het eind van de 5de eeuw v.C. staken de Plebejers en stoppen ze met werken.
De Patriciërs geven toe en geven de Plebejers twee
vertegenwoordigers/volkstribunen die mogen zorgen voor de belangen van dat
deel van het volk en zij krijgen ook een vetorecht.
o In het midden van de 5de eeuw v.C. ontstaat de wet van twaalf tafelen. De
Plebejers wisten niet wat de wet was, aangezien die niet duidelijk was en ook
nergens opgeschreven stond. Ze zeiden tegen de Patriciërs dat ze de wet wouden
weten en zo ontstonden de twaalf tafelen. Het is een reeks afspraken die in twaalf
stenen tafelen werden gebeiteld.
Cicero verwijst naar de tafelen en zegt dat ze zo belangrijk waren dat kinderen die op
school uit hun hoofd moesten kennen. Livius zegt dat het de bron van alle publiek en
privaat recht was
Of iets een codificatie of niet is hangt af van de definitie. Meestal bedoelen mensen
ermee dat iets exclusief was. Of de twaalf tafelen een codificatie waren is
discussieerbaar.
Rond dezelfde tijd ontstond het eerste gemeenschappelijke systeem voor alle
burgers. Dat betekende echter niet dat ze gelijk waren. Ze hadden geen gelijke stand,
maar enkel een gelijk systeem. Dit is te merken aan het huwelijksverbod tussen Patriciërs