VZOM: Geneeskunde/Heelkunde: Pathologie: Cardiologie
1. Trombo-embolische aandoeningen
Wat? = aandoeningen die gepaard gaan met trombose en/of embolie.
Trombose = vorming van een bloedklonter (trombus) in een bloedvat (arterieel of veneus) zonder fysiologische reden. Hierdoor
ontstaat een vernauwing tot afsluiting van dat bloedvat.
Embolie = verwikkeling van een trombose = stukje bloedklonter, losgekomen van een trombus, dat met de bloedstroom
meegevoerd wordt en dat ergens verderop in de bloedbaan klem geraakt. Hierdoor ontstaat plotse verstopping van een bloedvat.
Oorzaken en Atherosclerose = meest frequente oorzaak van trombusvorming in arteriën.
uitlokkende factoren
Vertraagde bloedstroom = belangrijkste factor voor trombusvorming in venen. Veneuze stase kan optreden bij:
- Immobilisatie
- Varices of spataders
- Hartfalen
- Zwangerschap
Trombofilie = verzamelnaam van stoornissen in bloedstolling die gekenmerkt zijn door verhoogde tromboseneiging.
- Erfelijke vormen: familiaal voorkomende afwijkingen in bloedstollingsmechanisme (bv. aangeboren tekort aan
antitrombine III) bloed verhoogde stolbaarheid
- Verworven vormen: bv. door langdurig gebruik van orale anticonceptiva treedt een tekort aan antritrombine III op.
Andere oorzakelijke of uitlokkende factoren:
- Gekwetste vaatwanden
- Kanker
- Aangetaste hartkleppen
- Hartritmestoornissen
- Afwijkingen in bloed zelf
- Aneurysma
1
,VZOM: Geneeskunde/Heelkunde: Pathologie: Cardiologie
Symptomen Afhankelijk van lokalisatie van trombus of embool:
- Kransslagader acuut myocardinfarct
- Beenslagader acute ischemie van het been
- Hersenslagader herseninfarct
- Beenader diepe veneuze trombose
- Longslagader longembolie
Diagnose Klinisch beeld + bloedonderzoek + beeldvorming
Behandeling - Trombolyse (met trombolytica)
- Heparine of LMGH gevolgd door orale anticoagulantia
2. Middelen met invloed op bloedstolling
Bloedstolling verloopt in 2 stappen:
- Activering en samenklontering van bloedplaatjes
- Kettingreactie van stollingsfactoren resulterend in de omzetting van fibrinogeen in fibrine en de vorming van fibrinenetwerk
Antitrombotica (bloedplaatjesaggregantieremmers, anticoagulantia) worden gebruikt om ongewenste stolling te bestrijden of te voorkomen.
- Bloedplaatjesaggregantieremmers: remmen de activiteit van bloedplaatjes af
- Anticoagulantia: zorgen voor afremming van omzetting van fibrinogeen in fibrine
2.1. Anticoagulantia
Anticoagulantia = geneesmiddelen die aangrijpen in de kettingreactie van de stolling. Ze zorgen voor de remming van de vorming van trombine en de
remming van de omzetting van fibrinogeen in fibrine.
2.1.1. Heparine en laag moleculair gewicht heparine
Werkingsmechanisme Remmen de stolling door activering van natuurlijke antistollingseiwit antitrombine = remt de werking van trombine maar ook
van allerlei andere stollingsfactoren.
2
, VZOM: Geneeskunde/Heelkunde: Pathologie: Cardiologie
Indicaties - Preventie van DVT en longembolie
- Opstarten van de behandeling van DVT of longembolie
Ongewenste effecten - Bloedingen, blauwe plekken
- Heparine-geïnduceerde trombocytopenie: waarschijnlijk te wijten aan rechtstreeks effect op bloedplaatjes
Heparine
Werking - Werkt onmiddellijk na 5 tot 10 minuten
- Wordt intraveneus of subcutaan toegediend
- Controle gebeurt aan de hand van stollingstesten
Maatregelen bij - Stoppen van toediening van heparine
overdosis - Zo nodig bloedtransfusie
- Antidoot: protaminesulfaat intraveneus (neutraliseert heparine)
Laag moleculaire gewicht heparine (LMGH)
Wat LMGH worden verkregen door depolymerisatie van gewone heparine.
LMGH verdringen geleidelijk heparine, zowel bij preventie als bij behandeling van trombo-embolische aandoeningen van
veneuze of arteriële oorsprong: even doeltreffend maar veroorzaken minder ongewenste effecten dan heparine.
Toediening - Subcutane toediening
- Therapeutische dosis ligt hoger dan de preventieve dosis
- Dosis hangt af van het lichaamsgewicht
- 1 tot 2 toedieningen per dag nodig
Voordelen - 1 of 2 inspuitingen per dag als curatieve behandeling met een vaste dosis in functie van lichaamsgewicht
- 1 inspuiting per dag als preventieve behandeling
- Minder risico op heparine-geïnduceerde trombopenie
- Geen stollingstesten nodig voor de meeste patiënten
Voorbeelden Clexane, Fraxiparine, Fragmin
3
1. Trombo-embolische aandoeningen
Wat? = aandoeningen die gepaard gaan met trombose en/of embolie.
Trombose = vorming van een bloedklonter (trombus) in een bloedvat (arterieel of veneus) zonder fysiologische reden. Hierdoor
ontstaat een vernauwing tot afsluiting van dat bloedvat.
Embolie = verwikkeling van een trombose = stukje bloedklonter, losgekomen van een trombus, dat met de bloedstroom
meegevoerd wordt en dat ergens verderop in de bloedbaan klem geraakt. Hierdoor ontstaat plotse verstopping van een bloedvat.
Oorzaken en Atherosclerose = meest frequente oorzaak van trombusvorming in arteriën.
uitlokkende factoren
Vertraagde bloedstroom = belangrijkste factor voor trombusvorming in venen. Veneuze stase kan optreden bij:
- Immobilisatie
- Varices of spataders
- Hartfalen
- Zwangerschap
Trombofilie = verzamelnaam van stoornissen in bloedstolling die gekenmerkt zijn door verhoogde tromboseneiging.
- Erfelijke vormen: familiaal voorkomende afwijkingen in bloedstollingsmechanisme (bv. aangeboren tekort aan
antitrombine III) bloed verhoogde stolbaarheid
- Verworven vormen: bv. door langdurig gebruik van orale anticonceptiva treedt een tekort aan antritrombine III op.
Andere oorzakelijke of uitlokkende factoren:
- Gekwetste vaatwanden
- Kanker
- Aangetaste hartkleppen
- Hartritmestoornissen
- Afwijkingen in bloed zelf
- Aneurysma
1
,VZOM: Geneeskunde/Heelkunde: Pathologie: Cardiologie
Symptomen Afhankelijk van lokalisatie van trombus of embool:
- Kransslagader acuut myocardinfarct
- Beenslagader acute ischemie van het been
- Hersenslagader herseninfarct
- Beenader diepe veneuze trombose
- Longslagader longembolie
Diagnose Klinisch beeld + bloedonderzoek + beeldvorming
Behandeling - Trombolyse (met trombolytica)
- Heparine of LMGH gevolgd door orale anticoagulantia
2. Middelen met invloed op bloedstolling
Bloedstolling verloopt in 2 stappen:
- Activering en samenklontering van bloedplaatjes
- Kettingreactie van stollingsfactoren resulterend in de omzetting van fibrinogeen in fibrine en de vorming van fibrinenetwerk
Antitrombotica (bloedplaatjesaggregantieremmers, anticoagulantia) worden gebruikt om ongewenste stolling te bestrijden of te voorkomen.
- Bloedplaatjesaggregantieremmers: remmen de activiteit van bloedplaatjes af
- Anticoagulantia: zorgen voor afremming van omzetting van fibrinogeen in fibrine
2.1. Anticoagulantia
Anticoagulantia = geneesmiddelen die aangrijpen in de kettingreactie van de stolling. Ze zorgen voor de remming van de vorming van trombine en de
remming van de omzetting van fibrinogeen in fibrine.
2.1.1. Heparine en laag moleculair gewicht heparine
Werkingsmechanisme Remmen de stolling door activering van natuurlijke antistollingseiwit antitrombine = remt de werking van trombine maar ook
van allerlei andere stollingsfactoren.
2
, VZOM: Geneeskunde/Heelkunde: Pathologie: Cardiologie
Indicaties - Preventie van DVT en longembolie
- Opstarten van de behandeling van DVT of longembolie
Ongewenste effecten - Bloedingen, blauwe plekken
- Heparine-geïnduceerde trombocytopenie: waarschijnlijk te wijten aan rechtstreeks effect op bloedplaatjes
Heparine
Werking - Werkt onmiddellijk na 5 tot 10 minuten
- Wordt intraveneus of subcutaan toegediend
- Controle gebeurt aan de hand van stollingstesten
Maatregelen bij - Stoppen van toediening van heparine
overdosis - Zo nodig bloedtransfusie
- Antidoot: protaminesulfaat intraveneus (neutraliseert heparine)
Laag moleculaire gewicht heparine (LMGH)
Wat LMGH worden verkregen door depolymerisatie van gewone heparine.
LMGH verdringen geleidelijk heparine, zowel bij preventie als bij behandeling van trombo-embolische aandoeningen van
veneuze of arteriële oorsprong: even doeltreffend maar veroorzaken minder ongewenste effecten dan heparine.
Toediening - Subcutane toediening
- Therapeutische dosis ligt hoger dan de preventieve dosis
- Dosis hangt af van het lichaamsgewicht
- 1 tot 2 toedieningen per dag nodig
Voordelen - 1 of 2 inspuitingen per dag als curatieve behandeling met een vaste dosis in functie van lichaamsgewicht
- 1 inspuiting per dag als preventieve behandeling
- Minder risico op heparine-geïnduceerde trombopenie
- Geen stollingstesten nodig voor de meeste patiënten
Voorbeelden Clexane, Fraxiparine, Fragmin
3