SAMENVATTING VERPLEEGKUNDIGE ZORG EN COMMUNICATIE 3A
UROLOGIE : ELS VERSTRAETE
1. De verpleging van patiënten met een nieroperatie
1.1. Ingrepen
1.1.1. Chirurgische benaderingen
Minimaal invasief (voorkeur)
Operaties aan de nier gebeuren bij voorkeur laparoscopisch, eventueel
robot-geassisteerd.
Twee laparoscopische benaderingen:
o Transperitoneaal
o Retroperitoneaal
Indien dit niet mogelijk is (bv. door grote tumoren) → klassieke open
chirurgie.
Robotchirurgie
In België meest gebruikte methode voor veel urologische ingrepen:
o Prostatectomie (radicaal en robot-geassisteerd)
o Chirurgie voor lithiasis
o Distale ureterreconstructie
o Retroperitoneale lymfeklierdissectie
o Radicale cystectomie
o Aanleggen van urinaire derivaties
o Urinaire sfincteroperaties
Voordelen t.o.v. open en klassieke laparoscopie:
o Lagere morbiditeit
o Minder bloedverlies
o Kortere hospitalisatieduur
o Even goede klinische resultaten
Techniek: 3–5 insteekopeningen voor instrumenten via poorten.
Nieuwe ontwikkeling: single-port robotchirurgie (slechts één incisie).
Open benaderingen (indien noodzakelijk)
Lumbodorsale incisie (tussen 11e en 12e rib, extraperitoneaal) → meest
gebruikt.
Alternatieven:
o Mediane bovenbuiksincisie (abdominotransperitoneale
benadering)
o Dwarse bovenbuiksincisie
o Subcostale incisie
o Verlengde subcostale incisie
1.1.2. Partiële nefrectomie
Indicaties:
Bilaterale niertumoren
Tumor in een getransplanteerde nier
Niercelcarcinoom ≤ 4–7 cm, goed bereikbaar
Ingreep:
Tumor + klein deel gezond nierweefsel verwijderd
Meestal laparoscopisch, eventueel robotchirurgie
1.1.3. Nefrectomie
, Meestal bij maligne niertumoren, minder vaak bij goedaardige
aandoeningen
Indicaties:
o Maligne:
1. Niercelcarcinoom/adenocarcinoom (vroeger:
Grawitztumor)
2. Urotheel-/pyelum-uretercarcinoom (overgangsepitheel
hogere urinewegen)
3. Niersarcoom/Wilmstumor (uit nefroblasten)
o Goedaardig/anders:
Cystenier
Uitgebluste hydronefrose
Schrompelnier
Pusnier
Chronische pyelonefritis zonder herstelmogelijkheid
1.1.4. Nefro-ureterectomie
Indicatie:
o Pyelumtumor
o Uretertumor
Ingreep:
o Verwijdering van nier én ureter
1.2. Preoperatieve zorgen
Opname
Dag vóór of dag zelf van de ingreep.
Vooronderzoeken
Meestal al geregeld door huisarts/polikliniek (bloed, EKG, RX-thorax).
Verpleegkundige: controleren of resultaten aanwezig zijn in het dossier.
Medicatie
Thuismedicatie goed navragen.
Extra aandacht voor antistollingsmedicatie.
Voorbereiding patiënt
In sommige instellingen: ontharen sternum → pubis.
Darmvoorbereiding meestal niet meer nodig.
Nuchter blijven dag van ingreep.
Tot 2u preoperatief: vaak heldere dranken toegestaan (navragen).
Soms: koolhydraatrijke drankjes → stabielere bloedglucose perioperatief.
1.3. Postoperatieve zorgen
Pijnbestrijding
PCEA/PCIA pomp.
Partiële nefrectomie: pijnlijker dan totale nefrectomie.
Robotchirurgie: schouderpijn en ademhalingsproblemen mogelijk door
pneumoperitoneum en prikkeling nervus phrenicus.
Let op: mogelijke pneumothorax bij diafragmaperforatie → symptomen:
ademnood + angst.
Mobilisatie & complicatiepreventie
Vroege mobilisatie tegen trombo-embolie.
LMWH wordt toegediend (soms al avond vóór ingreep).
Katheters en infusen
1. Blaaskatheter:
, 1.1. 1–3 dagen
2.1. 4–5 dagen indien ureterectomie
1. Infusen: 1–2 perifere lijnen tot patiënt voldoende kan drinken.
1. Voeding: snel opklimmend.
Wondzorg
Laparoscopie: 3–5 kleine wondjes, meestal geen drain.
Open ingreep: 1 grote incisie, vaak drain (verwijderen bij weinig
wondvocht).
Bloedingen
Opletten eerste uren:
o Uit trocartopening → verband sterk bebloed.
o Uit wondgebied → bloed in drain.
Controle: pols, bloeddruk, drainage-inhoud.
Nierfunctie
Vochtbalans opvolgen.
Overblijvende nier moet functie overnemen.
Bij nefro-ureterectomie: lichte hematurie kan, maar hevige/aanhoudende
hematurie → arts verwittigen.
Infectiepreventie
Risico gelijk aan andere operaties.
Profylactisch antibioticum.
Open bovenbuikincisie
Verhoogde intra-abdominale druk vermijden (braken, hoesten).
Risico: littekenbreuk in latere fase.
Ontslag
Meestal na 2–5 dagen.
2. De verpleging van patiënten met een blaasoperatie
2.1. Ingrepen
Benadering van de blaas
Minimaal invasief: transurethraal (cystoscoop/resectoscoop), (robot-
geassisteerde) laparoscopie.
Klassiek: via pfannenstielincisie of mediane onderbuikincisie.
2.2. Oncologische blaasoperaties
2.2.1. Etiologie
Komt vaker voor bij mannen > 60 jaar.
Risicofactoren: roken (belangrijkste), contact met chemische stoffen
(kleurstoffen-, rubber-, plasticindustrie), meer in stedelijke gebieden.
Twee hoofdvormen:
1. Oppervlakkig urotheelcelcarcinoom (niet-invasief, meest
voorkomend).
, 2. Invasieve tumor (groeit in spierwand en kan doorgroeien naar
omliggende organen).
Histologisch onderscheid:
o Urotheelcarcinoom (90%)
o Plaveiselcelcarcinoom (6–8%)
o Adenocarcinoom (2%).
2.2.2. Symptomen en diagnostiek
Belangrijkste symptoom: pijnloze hematurie.
Onderzoeken: urineanalyse, urinecytologie, cystoscopie, echo, CT-IVP;
soms botscan of PET-scan.
2.2.3. Behandeling
Afhankelijk van stadium, gradering, leeftijd en algemene toestand.
Laag stadium (Ta–T1, lage gradering): transurethrale resectie (TUR).
T2–T4a: radicale cystectomie (soms vooraf chemotherapie). Alternatief:
chemoradiatie.
Recidieven/multipele tumoren/hoge gradering: TUR +
blaasspoelingen met cytostatica (mitomycine) of immunotherapie (BCG).
Radicale cystectomie
Bij mannen: verwijdering blaas, prostaat, vesiculae seminales.
Bij vrouwen: blaas, uterus, ovaria.
Soms uitbreiding met urethrectomie.
Vaak laparoscopisch of met robot uitgevoerd.
Steeds vaker volgens ERAS-protocol: preoperatieve voeding,
koolhydraatrijke drank, epidurale analgesie, vroege mobilisatie → minder
hospitalisatiedagen en lager risico op paralytische ileus.
Partiële cystectomie + brachytherapie
Voor solitaire tumoren < 5 cm.
Brachytherapie: radioactief iridium via holle draden → hoge dosis lokaal,
sparing gezond weefsel.
Resultaten: goede lokale controle, 90% behoudt goed functionerende
blaas, overleving gelijkwaardig aan cystectomie.
2.3. Urinaire derivaties
Worden gecreëerd na totale cystectomie (blaas verwijderd).
Twee hoofdgroepen:
o Incontinente derivaties → patiënt is incontinent.
o Continente derivaties → patiënt blijft continent.
2.3.1. Incontinente derivaties
2.3.1.1. Nefrostomie en ureterocutaneostomie
Nefrostomie: katheter rechtstreeks in de nier.
Ureterocutaneostomie: ureter mondt via de huid uit.
Voorwaarde: patiënt moet akkoord zijn met urostomazakje.
Voordelen: minst invasieve therapie, GI-stelsel blijft intact.
Nadelen: stoma, incontinentie, opstijgende infecties, terminale
ureterstenose.
2.3.1.2. Uretero-ileocutaneostomie (Bricker)
Ileumsegment wordt gebruikt, ureters geïmplanteerd, distaal ileum als
stoma.
Urine loopt continu in stomazakje.
Voorwaarde: patiënt moet akkoord zijn met urostomazakje.
UROLOGIE : ELS VERSTRAETE
1. De verpleging van patiënten met een nieroperatie
1.1. Ingrepen
1.1.1. Chirurgische benaderingen
Minimaal invasief (voorkeur)
Operaties aan de nier gebeuren bij voorkeur laparoscopisch, eventueel
robot-geassisteerd.
Twee laparoscopische benaderingen:
o Transperitoneaal
o Retroperitoneaal
Indien dit niet mogelijk is (bv. door grote tumoren) → klassieke open
chirurgie.
Robotchirurgie
In België meest gebruikte methode voor veel urologische ingrepen:
o Prostatectomie (radicaal en robot-geassisteerd)
o Chirurgie voor lithiasis
o Distale ureterreconstructie
o Retroperitoneale lymfeklierdissectie
o Radicale cystectomie
o Aanleggen van urinaire derivaties
o Urinaire sfincteroperaties
Voordelen t.o.v. open en klassieke laparoscopie:
o Lagere morbiditeit
o Minder bloedverlies
o Kortere hospitalisatieduur
o Even goede klinische resultaten
Techniek: 3–5 insteekopeningen voor instrumenten via poorten.
Nieuwe ontwikkeling: single-port robotchirurgie (slechts één incisie).
Open benaderingen (indien noodzakelijk)
Lumbodorsale incisie (tussen 11e en 12e rib, extraperitoneaal) → meest
gebruikt.
Alternatieven:
o Mediane bovenbuiksincisie (abdominotransperitoneale
benadering)
o Dwarse bovenbuiksincisie
o Subcostale incisie
o Verlengde subcostale incisie
1.1.2. Partiële nefrectomie
Indicaties:
Bilaterale niertumoren
Tumor in een getransplanteerde nier
Niercelcarcinoom ≤ 4–7 cm, goed bereikbaar
Ingreep:
Tumor + klein deel gezond nierweefsel verwijderd
Meestal laparoscopisch, eventueel robotchirurgie
1.1.3. Nefrectomie
, Meestal bij maligne niertumoren, minder vaak bij goedaardige
aandoeningen
Indicaties:
o Maligne:
1. Niercelcarcinoom/adenocarcinoom (vroeger:
Grawitztumor)
2. Urotheel-/pyelum-uretercarcinoom (overgangsepitheel
hogere urinewegen)
3. Niersarcoom/Wilmstumor (uit nefroblasten)
o Goedaardig/anders:
Cystenier
Uitgebluste hydronefrose
Schrompelnier
Pusnier
Chronische pyelonefritis zonder herstelmogelijkheid
1.1.4. Nefro-ureterectomie
Indicatie:
o Pyelumtumor
o Uretertumor
Ingreep:
o Verwijdering van nier én ureter
1.2. Preoperatieve zorgen
Opname
Dag vóór of dag zelf van de ingreep.
Vooronderzoeken
Meestal al geregeld door huisarts/polikliniek (bloed, EKG, RX-thorax).
Verpleegkundige: controleren of resultaten aanwezig zijn in het dossier.
Medicatie
Thuismedicatie goed navragen.
Extra aandacht voor antistollingsmedicatie.
Voorbereiding patiënt
In sommige instellingen: ontharen sternum → pubis.
Darmvoorbereiding meestal niet meer nodig.
Nuchter blijven dag van ingreep.
Tot 2u preoperatief: vaak heldere dranken toegestaan (navragen).
Soms: koolhydraatrijke drankjes → stabielere bloedglucose perioperatief.
1.3. Postoperatieve zorgen
Pijnbestrijding
PCEA/PCIA pomp.
Partiële nefrectomie: pijnlijker dan totale nefrectomie.
Robotchirurgie: schouderpijn en ademhalingsproblemen mogelijk door
pneumoperitoneum en prikkeling nervus phrenicus.
Let op: mogelijke pneumothorax bij diafragmaperforatie → symptomen:
ademnood + angst.
Mobilisatie & complicatiepreventie
Vroege mobilisatie tegen trombo-embolie.
LMWH wordt toegediend (soms al avond vóór ingreep).
Katheters en infusen
1. Blaaskatheter:
, 1.1. 1–3 dagen
2.1. 4–5 dagen indien ureterectomie
1. Infusen: 1–2 perifere lijnen tot patiënt voldoende kan drinken.
1. Voeding: snel opklimmend.
Wondzorg
Laparoscopie: 3–5 kleine wondjes, meestal geen drain.
Open ingreep: 1 grote incisie, vaak drain (verwijderen bij weinig
wondvocht).
Bloedingen
Opletten eerste uren:
o Uit trocartopening → verband sterk bebloed.
o Uit wondgebied → bloed in drain.
Controle: pols, bloeddruk, drainage-inhoud.
Nierfunctie
Vochtbalans opvolgen.
Overblijvende nier moet functie overnemen.
Bij nefro-ureterectomie: lichte hematurie kan, maar hevige/aanhoudende
hematurie → arts verwittigen.
Infectiepreventie
Risico gelijk aan andere operaties.
Profylactisch antibioticum.
Open bovenbuikincisie
Verhoogde intra-abdominale druk vermijden (braken, hoesten).
Risico: littekenbreuk in latere fase.
Ontslag
Meestal na 2–5 dagen.
2. De verpleging van patiënten met een blaasoperatie
2.1. Ingrepen
Benadering van de blaas
Minimaal invasief: transurethraal (cystoscoop/resectoscoop), (robot-
geassisteerde) laparoscopie.
Klassiek: via pfannenstielincisie of mediane onderbuikincisie.
2.2. Oncologische blaasoperaties
2.2.1. Etiologie
Komt vaker voor bij mannen > 60 jaar.
Risicofactoren: roken (belangrijkste), contact met chemische stoffen
(kleurstoffen-, rubber-, plasticindustrie), meer in stedelijke gebieden.
Twee hoofdvormen:
1. Oppervlakkig urotheelcelcarcinoom (niet-invasief, meest
voorkomend).
, 2. Invasieve tumor (groeit in spierwand en kan doorgroeien naar
omliggende organen).
Histologisch onderscheid:
o Urotheelcarcinoom (90%)
o Plaveiselcelcarcinoom (6–8%)
o Adenocarcinoom (2%).
2.2.2. Symptomen en diagnostiek
Belangrijkste symptoom: pijnloze hematurie.
Onderzoeken: urineanalyse, urinecytologie, cystoscopie, echo, CT-IVP;
soms botscan of PET-scan.
2.2.3. Behandeling
Afhankelijk van stadium, gradering, leeftijd en algemene toestand.
Laag stadium (Ta–T1, lage gradering): transurethrale resectie (TUR).
T2–T4a: radicale cystectomie (soms vooraf chemotherapie). Alternatief:
chemoradiatie.
Recidieven/multipele tumoren/hoge gradering: TUR +
blaasspoelingen met cytostatica (mitomycine) of immunotherapie (BCG).
Radicale cystectomie
Bij mannen: verwijdering blaas, prostaat, vesiculae seminales.
Bij vrouwen: blaas, uterus, ovaria.
Soms uitbreiding met urethrectomie.
Vaak laparoscopisch of met robot uitgevoerd.
Steeds vaker volgens ERAS-protocol: preoperatieve voeding,
koolhydraatrijke drank, epidurale analgesie, vroege mobilisatie → minder
hospitalisatiedagen en lager risico op paralytische ileus.
Partiële cystectomie + brachytherapie
Voor solitaire tumoren < 5 cm.
Brachytherapie: radioactief iridium via holle draden → hoge dosis lokaal,
sparing gezond weefsel.
Resultaten: goede lokale controle, 90% behoudt goed functionerende
blaas, overleving gelijkwaardig aan cystectomie.
2.3. Urinaire derivaties
Worden gecreëerd na totale cystectomie (blaas verwijderd).
Twee hoofdgroepen:
o Incontinente derivaties → patiënt is incontinent.
o Continente derivaties → patiënt blijft continent.
2.3.1. Incontinente derivaties
2.3.1.1. Nefrostomie en ureterocutaneostomie
Nefrostomie: katheter rechtstreeks in de nier.
Ureterocutaneostomie: ureter mondt via de huid uit.
Voorwaarde: patiënt moet akkoord zijn met urostomazakje.
Voordelen: minst invasieve therapie, GI-stelsel blijft intact.
Nadelen: stoma, incontinentie, opstijgende infecties, terminale
ureterstenose.
2.3.1.2. Uretero-ileocutaneostomie (Bricker)
Ileumsegment wordt gebruikt, ureters geïmplanteerd, distaal ileum als
stoma.
Urine loopt continu in stomazakje.
Voorwaarde: patiënt moet akkoord zijn met urostomazakje.