Bronnen en Onderzoeksontwerp in de
criminologie
Hoofdstuk 1: projectontwerp
(onderzoeksontwerp in criminologie)
Conceptueel ontwerp
= wat je in + met onderzoek wil bereiken
Technisch ontwerp: hoe je iets gaat bereiken
Verschillende functies:
- Sturingsfunctie: sturing bij maken van ontwerp, uitvoeren van
project…
- Motivatiefunctie: onderzoek moet voor jezelf interessant zijn
- Evaluatiefunctie: hoe project bijdraagt aan oplossen van probleem +
welke kennis onderzoek gaat opleveren
Bijvoorbeeld: jeugdcriminaliteit
- definitie jeugdcriminaliteit + doelgroep
- Waarom wil ik dit onderzoeken?
- In welke mate wil ik dit onderzoeken?
- Vragenlijst interviews
Iteratief ontwerpen
• Voortduren heen-en-weergaande beweging tussen onderdelen van
ontwerp
Aansluiten bij interesses
Verandering van methode om optimale resultaten te krijgen
Creativiteit die later in onderzoek opduikt
• Bijstelling van vraagstelling, onderzoeksonderdelen…
• Herbezinnen en herschrijven
Hoofdstuk 2: doelstelling
Onderzoek moet tot iets bijdragen
Keuze van onderzoeksprobleem beïnvloed door factoren
,1)&2) Politieke & sociale context – wensen van de opdrachtgever
• Politieke gebeurtenissen (mode-trends) (vb. aanslag Zaventem)
• Grote wetenschappelijke instituten (long term research): bestaande
onderzoeken ondersteunen
• Opdrachtgevers (beleidsonderneming(gemeente, stad), one shot
projects(vb. onderzoek tijdens Coronapandemie))
Onderzoekspotentieel - opdrachtgevers
• Universiteiten / hogescholen / privé-studiebureaus
• Opdrachtgevers
Vb.(inter)nationale staten, ministeries, regio’s, gemeenten, bedrijven…
• Grote wetenschappelijke instituten / wetenschapsfinanciers
Vb. FWO – Fonds Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen
3) Criminologisch paradigma
= theoretische school of traditie manier van kijken naar criminaliteit
• Individueel positivisme (bv. biologische criminaliteitstheorieën:
genetische aanleg van daders…)
• Neo-individueel positivisme (bv. sociale controletheorie: combinatie
van individu en sociale omgeving...)
• Sociaal positivisme (bv. ecologische theorie: sociale context waarin
mensen leven)
• Marxistische theorieën (vb. inkomstongelijkheden, klassenstructuur
in maatschappij…)
• Neo-marxistische theorieën (bv. links realisme,…)
• Micro theorieën: verklaren gedrag van individuen
• middle range theorieën: relatie individuen en structurele
factoren
• grand theorieën: bestuderen van maatschappij en macht
OPGELET: Theoretical blindness: objectief blijven tijdens onderzoek +
kritisch zijn
4) Waarden en maatschappelijke problemen
• Maatschappelijke projecten
, • Opvattingen over goed en kwaad
• Opvattingen over sociale rechtvaardigheid
• Opvattingen over vrijheid en democratie
OPGELET: Maatschappelijk engagement versus objectiviteit: objectief
blijven en concluderen
5) Voorkeur voor een methode
• Alleen harde kwantitatieve technieken (= meten, tellen.. cijfers)
verdienen het etiket ’wetenschappen’?
Of
• Interesse in de eigenheid, het eigenaardige, van een fenomeen
(kwalitatief: gericht op interviews, observaties…)
• Voorkeur voor bepaalde dataverzamelingsmethoden en data-
anaysemethoden
OPGELET: Voorkeur versus ‘reactiviteit’
Vb. Drugsbendes kun je niet interviewen methode moeten
aanpassen
6) Voorkeur voor een theorie
= Link tussen jezelf als persoon (of als lid van een bepaalde sociale groep)
en een theorie
• Vrouwen
• Etnische minderheden (vb. migratieachtergrond)
• Slachtofferervaringen
• Persoonlijke ervaringen
OPGELET: Eigen betrokkenheid versus de nodige afstand: Je mag niet “te”
betrokken zijn bij onderzoek (mentaal stabiliteit)
7) Wetenschapsfilosofische opvattingen
• Veralgemeenbaarheid: populatie onderzoeken veralgemenen
• Unieke en particuliere: specifiek aan ruimte (NIET te kunnen
veralgemenen)
, • Traditie van onderzoeksgroep
8) Reikwijdte van de studie: ‘ruimte’ en ‘tijd’
1. Ben je geïnteresseerd in… (= ruimte)
• Individuele psychologische processen?
• Interacties binnen kleine groepjes mensen?
• Het leven in een lokale gemeenschap?
• Of grote populaties?
2. Ben je geïnteresseerd in… (= tijd)
• Momentopnames? (studie op 1 moment)
• Vergelijkingen tussen momenten in de tijd? (studie die jaren
loopt)
9) Zuiver vs toegepast wetenschappelijk onderzoek
1. Ben je geïnteresseerd in…
• Theorieën ontwikkelen?
• Hypothesen toetsen?
2. Ben je geïnteresseerd in…
• Exploreren en oplossen van maatschappelijke problemen?
• Rechtstreekse gevolgen voor het sociaal of strafrechtelijk
beleid?
• Actie-onderzoek – evaluatie-onderzoek – behoeften-
onderzoek?
De probleemstelling
= Wat?, Hoe?, Waarom?, Waar?...
• Nadruk op de uitvoering (bovenbouw) = niet nadenken over
onderzoeksplan (= onderbouw)
• onderbouw = sterk onderzoeksplan maken
“Columbus zwierf niet doelloos rond. Hij zeilde in westelijke richting
op grond van een aannemelijke theorie.”
criminologie
Hoofdstuk 1: projectontwerp
(onderzoeksontwerp in criminologie)
Conceptueel ontwerp
= wat je in + met onderzoek wil bereiken
Technisch ontwerp: hoe je iets gaat bereiken
Verschillende functies:
- Sturingsfunctie: sturing bij maken van ontwerp, uitvoeren van
project…
- Motivatiefunctie: onderzoek moet voor jezelf interessant zijn
- Evaluatiefunctie: hoe project bijdraagt aan oplossen van probleem +
welke kennis onderzoek gaat opleveren
Bijvoorbeeld: jeugdcriminaliteit
- definitie jeugdcriminaliteit + doelgroep
- Waarom wil ik dit onderzoeken?
- In welke mate wil ik dit onderzoeken?
- Vragenlijst interviews
Iteratief ontwerpen
• Voortduren heen-en-weergaande beweging tussen onderdelen van
ontwerp
Aansluiten bij interesses
Verandering van methode om optimale resultaten te krijgen
Creativiteit die later in onderzoek opduikt
• Bijstelling van vraagstelling, onderzoeksonderdelen…
• Herbezinnen en herschrijven
Hoofdstuk 2: doelstelling
Onderzoek moet tot iets bijdragen
Keuze van onderzoeksprobleem beïnvloed door factoren
,1)&2) Politieke & sociale context – wensen van de opdrachtgever
• Politieke gebeurtenissen (mode-trends) (vb. aanslag Zaventem)
• Grote wetenschappelijke instituten (long term research): bestaande
onderzoeken ondersteunen
• Opdrachtgevers (beleidsonderneming(gemeente, stad), one shot
projects(vb. onderzoek tijdens Coronapandemie))
Onderzoekspotentieel - opdrachtgevers
• Universiteiten / hogescholen / privé-studiebureaus
• Opdrachtgevers
Vb.(inter)nationale staten, ministeries, regio’s, gemeenten, bedrijven…
• Grote wetenschappelijke instituten / wetenschapsfinanciers
Vb. FWO – Fonds Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen
3) Criminologisch paradigma
= theoretische school of traditie manier van kijken naar criminaliteit
• Individueel positivisme (bv. biologische criminaliteitstheorieën:
genetische aanleg van daders…)
• Neo-individueel positivisme (bv. sociale controletheorie: combinatie
van individu en sociale omgeving...)
• Sociaal positivisme (bv. ecologische theorie: sociale context waarin
mensen leven)
• Marxistische theorieën (vb. inkomstongelijkheden, klassenstructuur
in maatschappij…)
• Neo-marxistische theorieën (bv. links realisme,…)
• Micro theorieën: verklaren gedrag van individuen
• middle range theorieën: relatie individuen en structurele
factoren
• grand theorieën: bestuderen van maatschappij en macht
OPGELET: Theoretical blindness: objectief blijven tijdens onderzoek +
kritisch zijn
4) Waarden en maatschappelijke problemen
• Maatschappelijke projecten
, • Opvattingen over goed en kwaad
• Opvattingen over sociale rechtvaardigheid
• Opvattingen over vrijheid en democratie
OPGELET: Maatschappelijk engagement versus objectiviteit: objectief
blijven en concluderen
5) Voorkeur voor een methode
• Alleen harde kwantitatieve technieken (= meten, tellen.. cijfers)
verdienen het etiket ’wetenschappen’?
Of
• Interesse in de eigenheid, het eigenaardige, van een fenomeen
(kwalitatief: gericht op interviews, observaties…)
• Voorkeur voor bepaalde dataverzamelingsmethoden en data-
anaysemethoden
OPGELET: Voorkeur versus ‘reactiviteit’
Vb. Drugsbendes kun je niet interviewen methode moeten
aanpassen
6) Voorkeur voor een theorie
= Link tussen jezelf als persoon (of als lid van een bepaalde sociale groep)
en een theorie
• Vrouwen
• Etnische minderheden (vb. migratieachtergrond)
• Slachtofferervaringen
• Persoonlijke ervaringen
OPGELET: Eigen betrokkenheid versus de nodige afstand: Je mag niet “te”
betrokken zijn bij onderzoek (mentaal stabiliteit)
7) Wetenschapsfilosofische opvattingen
• Veralgemeenbaarheid: populatie onderzoeken veralgemenen
• Unieke en particuliere: specifiek aan ruimte (NIET te kunnen
veralgemenen)
, • Traditie van onderzoeksgroep
8) Reikwijdte van de studie: ‘ruimte’ en ‘tijd’
1. Ben je geïnteresseerd in… (= ruimte)
• Individuele psychologische processen?
• Interacties binnen kleine groepjes mensen?
• Het leven in een lokale gemeenschap?
• Of grote populaties?
2. Ben je geïnteresseerd in… (= tijd)
• Momentopnames? (studie op 1 moment)
• Vergelijkingen tussen momenten in de tijd? (studie die jaren
loopt)
9) Zuiver vs toegepast wetenschappelijk onderzoek
1. Ben je geïnteresseerd in…
• Theorieën ontwikkelen?
• Hypothesen toetsen?
2. Ben je geïnteresseerd in…
• Exploreren en oplossen van maatschappelijke problemen?
• Rechtstreekse gevolgen voor het sociaal of strafrechtelijk
beleid?
• Actie-onderzoek – evaluatie-onderzoek – behoeften-
onderzoek?
De probleemstelling
= Wat?, Hoe?, Waarom?, Waar?...
• Nadruk op de uitvoering (bovenbouw) = niet nadenken over
onderzoeksplan (= onderbouw)
• onderbouw = sterk onderzoeksplan maken
“Columbus zwierf niet doelloos rond. Hij zeilde in westelijke richting
op grond van een aannemelijke theorie.”