Fysiologie van de retina en de visuele corticale area’s
1. inleiding
Electromagnetisch spectrum
- Slechts klein deel voor de mens zichtbaar
- Van 400-700 nm (nm = 10^-9m)
- Lagere (<400) UV, ultraviolet
- Hogere (>700) IR, infrarood (wel zichtbaar voor
muggen)
o ‘muggen zien onze lichaamswarmte’
Kleurenzicht is evolutionair ontstaan
- Zonder kleurenzicht herkennen we nog leeuw en bos welk voordeel heeft het dan?
1) Voedsel: rijpe framboos herkennen tov onrijpe
2) Seks: signaalkleuren, dieren van het ander geslacht herkenen
2. Het oog – meer dan een camera!
Anatomie oog vergelijkbaar met camera
- Pupil is als diafragma
o Klein maken om scherper te zien, diffuus licht filteren
- Ooglens is convex: gevormde beel staat omgekeerd op netvlies
- Achterste oogkamer is een ‘donkere kamer’
o Licht geabsorbeerd door retinale pigmentepitheel (geen lichtweerkaatsing)
- Retina is als de fotografische plaat, het heeft fotogevoelig weefsel
De fysica van lenzen
- Combinatie van 2 lenzen: ooglens (belangrijkste) & cornea (sterkste) samen ‘het
lenssysteem’
- sterkte van lens uitgedrukt in dioptrie = 1 over de focusafstand
(in meter)
- Bolling cornea is groter en onveranderlijk itt de ooglens (zie
foto )
o Bollere lens: brandpunt dichter bij de lens: kleine f, dus
hogere D
- Bolling ooglens is kleiner en wel veranderlijk door circulair
spiertje
o Varieert van 13 tot 26D
o Van vlakkere lens naar gebolde vorm
o Bolling nodig voor accommodatie
- Positieve en negatieve lenzen (crf bril)
o Positieve lens = convexe lens
o Negatieve lens = concave lens, negatieve dioptrie
3. De pupil
3.1. Pupildiameter en gezichtsscherpte (“acuity”)
Pupildiameter is heel veranderlijk:
- Miosis = vernauwing pupil scherper zicht (nadeel: minder licht komt binnen)
o Veroorzaakt diffractie; uitspreiden van lichtgolven bij doorgang door kleine
opening
- Mydriase = verwijding pupil minder scherp zicht
o Laat veel licht door
, o Beeld minder scherp door sferische lensabberaties
Optimum
- Optimale pupildiameter is 3 mm
- Relatief nauwe pupil wat de scherpte ten geode komt
- Voldoende licht kan erdoor om fotoreceptorcellen te stimuleren
o In situatie met weinig licht mydriase nodig om voldoende licht binnen te laten
3.2. Pupilreflex, acommodatie en ‘near response’
Pupilreflex zie neuroanatomie
Accommodatie = aanpassen van convexiteit van de lens aan de nabijheid van een voorwerp
dat je scherp wil zien.
- Rondom ooglens zit circulair spiertje; m. cilliaris
- Door samentrekking vermindert tractie op vezels van Zinn lens komt in meer bolle
vorm
- kortere focusafstand, hogere bioptrie
Near response = een triade (om van dicht naar blad/ tablet te kijken) van
1) Lens wordt boller (accommodatie) om scherp te zien
2) Convergentie: oogassen naar elkaar toe zodat fusie beelden mogelijk is (anders
dubbelzicht)
3) Miosis (pupilvernauwing) om scherp te zien ook voldoende licht nodig op het blad
3.3. De refractie (en stoornissen)
- Emmetropie = normaalziend
o Gezichtstoestand waarbij voorwerp op oneindig, scherp in beeld is en ciliarisspier
ontspannen
- Myopie = bijziendheid
o Ooglens te bol voor een normaal oog
o Of oogbol te groot voor een normale lens
o Wat van oneindig komt, valt vóór retina ipv erop
Corrigeren met lens met negatieve dioptrie
We moeten blijven kijken naar ‘oneindig’ (niet constant naar tablet van dicht,
teveel spanning op ciliaris)
- Hypermetropie = verzienheid
o Beeld wordt achter de retina gevormd
Corrigeren met een lens met positieve dioptrie
- Astigmatisme
o Aandoening die voorkomt uit hoornvlies of lens uitgerekt tot onregelmatige vorm
o Focale afstand is verschillend volgens 2 vlakken/assen
- Presbiopie = ouderdomsverziendheid
o Verminderen van accommodatie in functie van de leeftijd
Leesbril
4. De retina
4.1. Ligging en opbouw
- Fovea: plaats van scherp zicht
- Macula: ligt rond de fovea
- Licht moet door alle lagen van de retina om tot
fotoreceptorcellen te kunnen prikkelen
o In fovea ‘de kegeltjes’
o Buiten fovea: ‘kegeltjes en staafjes’
- In fovea ontbreekt ganglioncellaag
, o Ganglioncellen: neuronen met lange axonen in retina die verlopen in de N
opticus
- Diepste laag van retina: RPE-cellen met achterliggende choroidale vaten
o RPE bevat melanine doorgaand licht door deze cellen wordt geabsorbeerd
o RPE heeft verschillende functies:
Voedende functie
recyclerende functie: lichtabsorberende delen van fotoreceptorcellen
worden continu vervangen via fagocytose
bloed-retina barrière door thight junctions tussen RPE cellen
Blinde vlek
- = plaats waar de oogzenuw het oog verlaat, waar lichtdetecterende fotoreceptorcellen
ontbreken in de optische schijf)
- Ontbrekende info wordt ingevuld door:
o Contralaterale oog
o Oogbewegingen
o Hersenen die ontbrekende info aanvullen
4.2. De retina; een stukje observeerbaar zenuwweefsel
Embryonale ontwikkeling:
- Netvlies en oogzenuw als uitlopers van de ontwikkelde hersenen
- Netvlies beschouwd als deel van CZS en dus observeerbaar stukje zenuwweefsel
- Zichtbaar via oftalmoscoop: ‘optic disc’, fovea, retinale vaten
Thv optic disc
- Myeline van N opticus zichtbaar
- Vormt de blinde vlek: geen fotoreceptoren/retinaal weefsel
want alles ingenomen door axonen N opticus
- Bloedvaatjes komen eruit mo retina te voorzien van bloed
Fovea (‘putje’)
- 1,5mm diameter
- Plaast voor scherp zicht (omgevende geeft vaag beeld)
- Ligt in de gele vlek (macula lutea): 5,5 mm diameter
- Heeft geen retinale bloedvaten, anders zou je bij scherp De blinde
zicht je bloedvaten zien passeren vlek
o Achter de RPE liggen bloedvaatjes in choroidea (vaatvlies) om cellen te voeden
X-as = afstand van fovea tov as die erdoor gaat (in
graden)
Y-as = densiteit van de receptoren (zwart staafjes,
rood kegeltjes en kegeltjes staan voor kleur)
- Kegeltjes max in fovea, daar staafjes afwezig
Scherpzicht = kleurenzicht!
- Densiteit kegeltjes daalt buiten fovea terwijl
densiteit
staafjes dan stijgt
- Blind spot: geen fotoreceptoren
4.3. Het visueel veld van het oog
- Temporaal groter dan nasaal
- Staafjes perifeer, kegeltjes centraal