2.1
In de moraal gaat het om onze opvattingen, beslissingen en handelingen waarmee wij uitdrukken wat
wij behoorlijk vinden, wat wij nastrevenswaardig of afkeurenswaardig vinden.
Moraal gaat over de vraag: wat is juist handelen in zulke situaties? Wanneer doe je het goede en
wanneer het kwade? Dikwijls is een morele vraag een dilemma. Dat wil zeggen dat je moet kiezen
tussen twee wegen, die beide grote bezwaren opleveren. Echter zijn niet alle afwegingen morele
afwegingen. Bij morele afwegingen moet er op zijn minst een zekere zelfbepaling, een vorm van
vrijheid en verantwoordelijkheid zijn.
Wanneer je in een moreel dilemma verkeert, spelen drie factoren een rol:
- Feiten: kennen/weten
- Normen: afwegen, oordelen/waarderen
- Emoties: beleven/emoties
Moraal heeft te maken met normen en waarden. Waarden zijn gemeenschappelijke voorstellingen
omtrent het goede leven en de goede samenleving. Normen zijn handelingsvoorschriften die volgen
uit die waarden, ze geven aan wat wij in die situatie behoren te doen.
2.2
In de gevolgenethiek worden in een dilemma de gevolgen van beide mogelijkheden tegen elkaar
afgewogen. Een handeling is goed wanneer de gevolgen beter zijn dan die van het alternatief. De
gevolgen worden vertaald in termen van ‘geluk en welzijn van zoveel mogelijk betrokken mensen’.
Welzijn en geluk worden door sommigen vertaalt in termen van nuttigheid: wat levert het meeste
nut op voor zoveel mogelijk mensen. Dan spreek je van utilisme (nut). Een probleem binnen de
gevolgen ethische benaderingen zijn dat je gemakkelijk komt tot de regel: ‘het doel heiligt de
middelen’. Als het doel maar duidelijk meer nut verschaft voor zoveel mogelijk mensen, dan is het
middel wel goed.
In de benadering van de beginselen ethiek wordt niet gekeken naar de gevolgen van de handelingen,
maar naar de principes en beginselen die gelden voor die situatie. In de ethiek wordt deze richting
deontologie (wat verplicht is, wat gedaan moet worden) genoemd (respect voor privacy, recht op
zelfbeschikking, enzovoort). Principes en beginselen zijn vaak onderdeel van een samenhangende
levensvisie of godsdienstige overtuiging. Zo gaan christelijke en islamitische godsdiensten uit van het
principe van onontbindbaarheid van het huwelijk. Een tweede bron van beginselen en principes is
ons eigen verstand of onze ervaring. Om dit algemene beginsel toe te passen in concrete situaties
heeft Kant een zeer hanteerbare gedragsregel: ‘zou jij willen dat iedereen in een dergelijke situatie
zou handelen als jij nu van plan bent?’.
In de kwaliteits- of deugdenethiek vonden ze al vanaf de Griekse oudheid wijsheid, matigheid, moed
en rechtvaardigheid de belangrijkste deugden. Kenmerkend is de nadruk op persoonlijke kwaliteiten
en niet zozeer op de handelingen. Natuurlijk wordt ervan uitgegaan dat een goede persoon ook wel
goede handelingen zal verrichten, maar daar ligt niet de nadruk op. Niet de gevolgen van een
handeling of de beginselen waaraan een handeling beantwoordt tellen, het is de persoon die de
handeling uitvoert, die weer meer in de belangstelling komt te staan.
- Gevolgenethiek = gevolgen van de handelingen staan centraal