Leerjaar 2 Periode 1
Les 1: Wat is arbeid en welke soorten werk zijn er?
Leerdoel 1.1 – Je weet wat arbeid is en kunt de definitie uitleggen.
Arbeid = Alle activiteiten die maatschappelijk en/of economisch nuttig zijn, voor degene die
ze verricht, voor zijn of haar omgeving en/of voor de samenleving als geheel.
Leerdoel 1.2 – Je kent het verschil tussen formeel en informeel werk.
Arbeid wordt onderverdeeld in formeel (=arbeid in loondienst en vrijwilligerswerk) en
informeel werk (= zwart werk en huishoudelijk werk).
Ook wordt er onderscheidt gemaakt in betaald (= arbeid in loondienst en zwart werk) en
onbetaald werk (= vrijwilligerswerk en huishoudelijk werk).
Leerdoel 1.3 – Je kunt benoemen welke arbeidssectoren er zijn en wat ze inhouden.
Primaire sector = landbouw, veeteelt en visserij komt direct uit de natuur.
Secundaire sector = industrie = de verwerking van grondstof naar een product.
Tertiaire sector = commerciële dienstverlening = gericht op winst (= profit) (bv. horeca en
winkels).
Quartaire sector = niet commerciële dienstverlening = gericht op zorg en welzijn (= non-
profit) (bv. onderwijs, gezondheidszorg of politie).
Les 2: Waarom werken mensen?
Leerdoel 2.1 Wat is de functie van arbeid voor de samenleving?
Economische functie = zorgt ervoor dat we met zijn alle rijker worden (welvaart). Werk is het
beste middel tegen armoede.
Sociale functie = Als mensen samenwerken, gaat integreren en samenleven ook een stuk
makkelijker (= sociale cohesie).
Verdelingsfunctie = Binnen de samenleving is een duidelijk onderscheid tussen verschillende
beroepen en werk een middel om geld en macht te verdienen.
Leerdoel 2.2 Wat is de functie van arbeid voor het individu.
- Loon – Mensen werken in eerste instantie voor geld, wat je in deze samenleving
nodig hebt om te kunnen voorzien in dagelijkse behoefte. Loon zorgt ook voor
onafhankelijkheid van de overheid of je partner.
- Structuur – Door werk wordt je tijd ingedeeld.
- Status – Werk geeft waardering en status, ook identiteit en zelfrespect. Door te
werken ben je lid van de samenleving. Welke status jouw baan heeft, wordt bepaald
door verantwoordelijkheid, macht en opleidingsniveau = maatschappelijke ladder.
- Ontplooiing (ontwikkeling) – In je werk kun je je ontplooien, je opleiding verzilveren en
je kwaliteiten ontwikkelen (niet in alle beroepen). Ontplooien vraagt betrokkenheid,
inzet en creativiteit.
- Sociale contacten – Werken betekent samenwerken, met mensen waar je het wel of
niet mee kunt vinden.
, Arbeidsethos = Het belang dat mensen aan werk hechten.
↓ - lage arbeidsethos, heeft negatieve betekenis = werk is vervelend
↑ - hoge arbeidsethos, heeft positieve betekenis = werk is een ontplooiingsmogelijkheid en
staat centraal.
Arbeidsethos = plaats- en tijdsgebonden.
Plaatsgebonden: bijvoorbeeld, in de Verenigde staten is de arbeidsethos hoog. Werk is daar
een middel om hogerop te komen.
Terwijl Nederland een laag arbeidsethos heeft, hier is ‘’fysieke gezondheid’’ en ‘’genieten van
het leven’’ belangrijker dan werken.
Tijdsgebonden: bv. in de tijd van de Grieken en Romeinen was de arbeidsethos laag, er
werd weinig waarde gehecht aan werken, want dit was voor slaven en gevangenen.
In de middeleeuwen was er een hoog arbeidsethos, wat geen werk was geen eten.
Nu is er een hoog arbeidsethos, de overheid schept werk voor iedereen, want werk maakt
gelukkig.
Werk dat gelukkig maakt vervult 4 psychologische behoeftes: autonomie (je eigen ding
kunnen doen), competentie (je wordt uitgedaagd), verbondenheid (band met anderen) en
zelfvertrouwen (tevredenheid over jezelf).
De 4 factoren die kwaliteit van werk bepalen:
1. Arbeidsinhoud, bv. de mate van afwisseling van werk en de mogelijkheid tot
persoonlijke ontplooiing.
2. Arbeidsomstandigheden, bv. werkplek en gereedschappen.
3. Arbeidsverhoudingen, bv. onderlinge sociale contacten en de verhouding (relatie)
tussen personeel en leidinggevenden.
4. Arbeidsvoorwaarden
a. Primaire arbeidsvoorwaarden: hebben met loon en werktijden te maken.
b. Secundaire arbeidsvoorwaarden: bv. auto van de zaak, goede verlofregeling
en kinderopvang.
Les 3: De ontwikkeling van arbeid door de jaren heen.
Leerdoel 3.1 – Je weet wat arbeidsspecialisatie is.
Arbeidsspecialisatie = Door opleiding en ervaring die nodig is voor veel beroepen en functies
kan niet iedereen hetzelfde werk doen en specialiseert men zich in een bepaald beroep of
functie.
Opkomst tijdens agrarische samenleving, bijvoorbeeld: gespecialiseerde pottenbakkers,
spinners, timmerlieden en smeden.