1 Gastcollege sociologie
Overzicht
• Micro-niveau: vooroordelen, stereotypes en discriminatie
• Macro-niveau: racisme als machtssysteem
• Meso-niveau: toepassing in universiteitscontext
Micro niveau
voordelen, stereotypes
• Vooroordelen
o = emotioneel: negatieve attitude tav bepaalde groep
o = ontwikkeld via socialisatie
o = vaak gebaseerd op stereotypes
• Stereotypes
o = cognitief: overtuigingen, assumpties, ideeën over bepaalde groep
o = ongefundeerde generalisaties over bepaalde groep
o = kunnen zowel positief als negatief zijn
Verklaringen
• Sociale identiteitstheorie
• Groepsdreigingstheorie
Sociale identiteitstheorie (Tajfel & Turner, 1979)
• Sociale categorisering: cognitief proces
• Wij-zij tegenstelling (ingroep vs outgroep)
• Beperkt aantal kenmerken minimaliseren en maximaliseren
• Doel: positieve sociale identiteit
• Categorisering leidt tot
o Ingroep bias: stereotypes en vooroordelen
o Ingroep favoritisme: benadeling van de outgroep (discriminatie)
→ hoe sterker de nationale identiteit, hoe hoger de negatieve attitudes en stereotypering tav etnische minderheden
Groepsdreigingstheorie
• Gevolg van de sociale context (≠individueel)
• Dreigingsgevoel
= wanneer de acties, overtuigingen of karakteristieken van de ene groep impact hebben op de doelen en welzijn van
de andere groep
Type dreiging
• 1. Realistische groepsdreiging: economische competitie
• 2. Symbolische groepsdreiging: culturele waarden en veiligheid
= dreigingsperceptie leidt tot negatieve attitudes (en gedragingen) tav andere groep
Discriminatie
• Discriminatie = ongelijke behandeling op basis van een discriminatiegrond
o Geen gevoel of idee, maar een activiteit, gedrag
, • Discriminatiegrond is bepaald door de wet
o Gender, huidskleur, etnische origine, nationaliteit, leeftijd, handicap, seksuele geaardheid,
lidmaatschap van een politieke partij of vakbond, geloof of levensbeschouwing, financiële
mogelijkheden, gezondheidstoestand, vermogen, burgerlijke staat, geboorte, sociale afkomst ...
Vormen
• Individuele vs. Institutionele discriminatie
o Individuele discriminatie: discriminerend gedrag van één individu tav ander individu
▪ Bv. verschil tussen mannen en vrouwen op vlak van hulp krijgen, aangestaard of
gevolgd worden, aangesproken worden, …
o Institutionele discriminatie: discriminerende praktijken, beleid of structuren binnen organisaties,
instituties of samenlevingen
▪ Bv. toilet enkel voor blanke mensen, gekleurde mensen vanachter zitten, enkel
verhuren aan blanken, …
• Directe discriminatie vs. Indirecte discriminatie
o Directe discriminatie: persoon wordt ongelijk behandeld op grond van eigenschap die
beschermd is door de wet
o Indirecte discriminatie: gedragingen, maatregelen of praktijken lijken neutraal MAAR heeft
discriminerende gevolgen
▪ Bv. verboden voor honden (→ wat met hulphond?)
Discriminatie toegelaten?
• Objectieve rechtvaardiging is verplicht!
o Objectief legitiem doel
o Middelen zijn proportioneel en passend
Intersectionele discriminatie
• Individueel niveau: verschillende snijpunten tussen eigenschappen
Van individueel naar structureel
→ bv. racisme: lijn tussen wit en gekleurd
Overzicht
• Micro-niveau: vooroordelen, stereotypes en discriminatie
• Macro-niveau: racisme als machtssysteem
• Meso-niveau: toepassing in universiteitscontext
Micro niveau
voordelen, stereotypes
• Vooroordelen
o = emotioneel: negatieve attitude tav bepaalde groep
o = ontwikkeld via socialisatie
o = vaak gebaseerd op stereotypes
• Stereotypes
o = cognitief: overtuigingen, assumpties, ideeën over bepaalde groep
o = ongefundeerde generalisaties over bepaalde groep
o = kunnen zowel positief als negatief zijn
Verklaringen
• Sociale identiteitstheorie
• Groepsdreigingstheorie
Sociale identiteitstheorie (Tajfel & Turner, 1979)
• Sociale categorisering: cognitief proces
• Wij-zij tegenstelling (ingroep vs outgroep)
• Beperkt aantal kenmerken minimaliseren en maximaliseren
• Doel: positieve sociale identiteit
• Categorisering leidt tot
o Ingroep bias: stereotypes en vooroordelen
o Ingroep favoritisme: benadeling van de outgroep (discriminatie)
→ hoe sterker de nationale identiteit, hoe hoger de negatieve attitudes en stereotypering tav etnische minderheden
Groepsdreigingstheorie
• Gevolg van de sociale context (≠individueel)
• Dreigingsgevoel
= wanneer de acties, overtuigingen of karakteristieken van de ene groep impact hebben op de doelen en welzijn van
de andere groep
Type dreiging
• 1. Realistische groepsdreiging: economische competitie
• 2. Symbolische groepsdreiging: culturele waarden en veiligheid
= dreigingsperceptie leidt tot negatieve attitudes (en gedragingen) tav andere groep
Discriminatie
• Discriminatie = ongelijke behandeling op basis van een discriminatiegrond
o Geen gevoel of idee, maar een activiteit, gedrag
, • Discriminatiegrond is bepaald door de wet
o Gender, huidskleur, etnische origine, nationaliteit, leeftijd, handicap, seksuele geaardheid,
lidmaatschap van een politieke partij of vakbond, geloof of levensbeschouwing, financiële
mogelijkheden, gezondheidstoestand, vermogen, burgerlijke staat, geboorte, sociale afkomst ...
Vormen
• Individuele vs. Institutionele discriminatie
o Individuele discriminatie: discriminerend gedrag van één individu tav ander individu
▪ Bv. verschil tussen mannen en vrouwen op vlak van hulp krijgen, aangestaard of
gevolgd worden, aangesproken worden, …
o Institutionele discriminatie: discriminerende praktijken, beleid of structuren binnen organisaties,
instituties of samenlevingen
▪ Bv. toilet enkel voor blanke mensen, gekleurde mensen vanachter zitten, enkel
verhuren aan blanken, …
• Directe discriminatie vs. Indirecte discriminatie
o Directe discriminatie: persoon wordt ongelijk behandeld op grond van eigenschap die
beschermd is door de wet
o Indirecte discriminatie: gedragingen, maatregelen of praktijken lijken neutraal MAAR heeft
discriminerende gevolgen
▪ Bv. verboden voor honden (→ wat met hulphond?)
Discriminatie toegelaten?
• Objectieve rechtvaardiging is verplicht!
o Objectief legitiem doel
o Middelen zijn proportioneel en passend
Intersectionele discriminatie
• Individueel niveau: verschillende snijpunten tussen eigenschappen
Van individueel naar structureel
→ bv. racisme: lijn tussen wit en gekleurd