Termen practicum dierkunde:
ZEESTER
- Peristomale membraan = mondveld
- Pylorische caeca = spijsverteringsklieren =
maagblindzakken: verbonden met mesenterium + versmelten in
pylorische kanalen
- Voedsel opnemen:
Lichaamswand spant op coeloomvocht onder druk
ventrale maagverdieping naar buiten op prooi pylorische
caeca scheiden spijsverteringsenzymen af extracorporale
vertering tot een brij trilharen brengen brij in lichaam
verder afgebroken in pylorische caeca verwerkte producten:
opgeslagen in caeca of direct doorgegeven aan coeloomvocht
- Voedsel transporteren:
Via coeloomvocht: Op peritoneum ( begrenst coeloomvocht)
trilharen die zorgen dat coeloomvloeistof in beweging blijft. Er
ontstaat een stroom die voedingsstoffen van
spijsverteringklieren naar andere organen brengt.
- Bloedvatenstelsel: Pseudohemaalkanaal
- Ademhaling
Opname O2 + afgave N-houdende afvalstoffen en CO2
Via kieuwblaasjes + zuigvoetjes
- Voortplanting
Epidemisch kuitschieten via interne kalender: uit bevruchte
eicel larvale stadia die ontwikkelen tot volwassenen
Ongeslachtelijk: afbreken arm of in 2 scheuren zeester
- Axiaal sinus = vliesje: het steenkanaal behoud zijn S-vorm doordat
de gestapelde kalkringen opgehangen zijn in dit vlies
- Lichaampjes van Tiedemann: kleine, glazige blaasvormige
structuren aan de binnenkant van het ringkanaal
- Voortbeweging
Ampulla trekt samen vloeistof naar zuigvoetjes
zuigvoetjes langer
Klep tussen ampulla en zuigvoetje zorgt dat er geen vloeistof
kan wegstromen
Overlangse spieren in wand van zuigvoetjes trekken samen
vloeistof terug naar ampulla zuigvoetje korter
zuignapwerking
- Lagen huid:
Opperhuid = epidermis: bevat trilharen
Peritoneum
Lederhuid: bevat kalkplaten
- Pedicellariën = uitstulpingen op stekels, tussen kieuwblaasjes
(recht/gekruist)
, HONDSHAAI
- Pterogopodiën = mannelijke copulatieorganen
- Spiraculum = spuitgat
- Ampullae van Lorenzini = receptoren rond kop( in slijmkanalen):
elektroreceptie functie
- Sensorische kanalen in zijlijn bestaande uit neuromastcellen:
waarnemen trillingen + stromingsverschillen + drukveranderingen +
elektroreceptie
- Spijtverteringsstelsel
Farynx met kieuwspleten
Slokdarm
Lever: drijfvermogen door olie + aanmaak galzouten
Galblaas: opslag galzouten
Maag:
o Dalende tak: reservoir functie
o Stijgende tak
Maagwand: secreteert zoutzuur en pepsine
o Zoutzuur: doodt bacteriën en parasieten + verzachting
skeletmateriaal + verlaging pH waardoor pepsine actief
wordt
o Pepsine: eiwitten afbreken tot kleinere eiwitstructuren
Milt: opslag lymfocyten
Pylorus = sluitspier: zorgt dat voedsel van maag slechts
gedeeltelijk in darm terechtkomt
Pancreas = alvleesklier: scheidt verteringsenzymen af +
neutraliseert maagzuur
Darm: met spiraalplooien voor oppervlaktevergroting
Rectaalklier: zoutexcretie
Cloacale opening
- Urogenitaal stelsel vrouw
Rechts ovarium: vlies gevuld met eitjes
Trechter = ostium: eitjes opvangen van ovarium
2 eileiders = kanalen van muller = oviducten
o Schaalklier: vormt schaal rond bevruchte eicel
o Eicel met draden: via buisjes O2 rijk water aangevoerd +
vasthechting
o Uterus-gedeelte = eileider
genitaalopening (in cloacale opening)
Nieren = mesonefros
Kanalen van Wolff
Ureter : mond uit in kanaal Wolff
Urinair papil (in cloacale opening)
ZEESTER
- Peristomale membraan = mondveld
- Pylorische caeca = spijsverteringsklieren =
maagblindzakken: verbonden met mesenterium + versmelten in
pylorische kanalen
- Voedsel opnemen:
Lichaamswand spant op coeloomvocht onder druk
ventrale maagverdieping naar buiten op prooi pylorische
caeca scheiden spijsverteringsenzymen af extracorporale
vertering tot een brij trilharen brengen brij in lichaam
verder afgebroken in pylorische caeca verwerkte producten:
opgeslagen in caeca of direct doorgegeven aan coeloomvocht
- Voedsel transporteren:
Via coeloomvocht: Op peritoneum ( begrenst coeloomvocht)
trilharen die zorgen dat coeloomvloeistof in beweging blijft. Er
ontstaat een stroom die voedingsstoffen van
spijsverteringklieren naar andere organen brengt.
- Bloedvatenstelsel: Pseudohemaalkanaal
- Ademhaling
Opname O2 + afgave N-houdende afvalstoffen en CO2
Via kieuwblaasjes + zuigvoetjes
- Voortplanting
Epidemisch kuitschieten via interne kalender: uit bevruchte
eicel larvale stadia die ontwikkelen tot volwassenen
Ongeslachtelijk: afbreken arm of in 2 scheuren zeester
- Axiaal sinus = vliesje: het steenkanaal behoud zijn S-vorm doordat
de gestapelde kalkringen opgehangen zijn in dit vlies
- Lichaampjes van Tiedemann: kleine, glazige blaasvormige
structuren aan de binnenkant van het ringkanaal
- Voortbeweging
Ampulla trekt samen vloeistof naar zuigvoetjes
zuigvoetjes langer
Klep tussen ampulla en zuigvoetje zorgt dat er geen vloeistof
kan wegstromen
Overlangse spieren in wand van zuigvoetjes trekken samen
vloeistof terug naar ampulla zuigvoetje korter
zuignapwerking
- Lagen huid:
Opperhuid = epidermis: bevat trilharen
Peritoneum
Lederhuid: bevat kalkplaten
- Pedicellariën = uitstulpingen op stekels, tussen kieuwblaasjes
(recht/gekruist)
, HONDSHAAI
- Pterogopodiën = mannelijke copulatieorganen
- Spiraculum = spuitgat
- Ampullae van Lorenzini = receptoren rond kop( in slijmkanalen):
elektroreceptie functie
- Sensorische kanalen in zijlijn bestaande uit neuromastcellen:
waarnemen trillingen + stromingsverschillen + drukveranderingen +
elektroreceptie
- Spijtverteringsstelsel
Farynx met kieuwspleten
Slokdarm
Lever: drijfvermogen door olie + aanmaak galzouten
Galblaas: opslag galzouten
Maag:
o Dalende tak: reservoir functie
o Stijgende tak
Maagwand: secreteert zoutzuur en pepsine
o Zoutzuur: doodt bacteriën en parasieten + verzachting
skeletmateriaal + verlaging pH waardoor pepsine actief
wordt
o Pepsine: eiwitten afbreken tot kleinere eiwitstructuren
Milt: opslag lymfocyten
Pylorus = sluitspier: zorgt dat voedsel van maag slechts
gedeeltelijk in darm terechtkomt
Pancreas = alvleesklier: scheidt verteringsenzymen af +
neutraliseert maagzuur
Darm: met spiraalplooien voor oppervlaktevergroting
Rectaalklier: zoutexcretie
Cloacale opening
- Urogenitaal stelsel vrouw
Rechts ovarium: vlies gevuld met eitjes
Trechter = ostium: eitjes opvangen van ovarium
2 eileiders = kanalen van muller = oviducten
o Schaalklier: vormt schaal rond bevruchte eicel
o Eicel met draden: via buisjes O2 rijk water aangevoerd +
vasthechting
o Uterus-gedeelte = eileider
genitaalopening (in cloacale opening)
Nieren = mesonefros
Kanalen van Wolff
Ureter : mond uit in kanaal Wolff
Urinair papil (in cloacale opening)