1. De statistiek in het onderzoek
1.1 Wat is beschrijvende statistiek?
Statistiek = de wetenschap van het verzamelen van gegevens, het classificeren, samenvatten, organiseren,
analyseren en interpreteren van deze informatie.
Beschrijvende statistiek
= gegevens voorstellen via kengetallen en/of een grafische presentatie
Gegevens verzamelen
Samenvatten aan de hand van getallen (gemiddelde, mediaan,….)
Analyseren (samenhang)
Inductieve statistiek
= iets besluiten over de populatie, betekenis van de resultaten in relatie brengen tot de populatie
Gemiddelde van de steekproef (steekproefstatistiek) is niet hetzelfde als het gemiddelde van de populatie
(parameter)
Gemiddelde v.d. populatie = μ
Schattingsprobleem: het gemiddelde van de populatie kennen we niet, maar kunnen we schatten binnen
bepaalde grenzen op basis van het steekproefgemiddelde
1.2 Dit is onderzoek
Wat is het doel van onderzoek?
Algemene uitspraken maken over de werkelijkheid op basis van waarnemingen
Een uitspraak = een bewering waarin een of meerdere objecten een eigenschap worden toegeschreven
4 voorwaarden van een wetenschappelijk onderzoek:
Objectiviteit: zelfreflectie
Controleerbaarheid: anderen de kans geven de bevindingen te controleren
Herhaalbaarheid: anderen moeten het onderzoek op exact dezelfde wijze kunnen herhalen/repliceren
Systematiek: onderzoek in bepaalde volgorde
Natuurwetenschappers (determinisme) vs gedragswetenschappers (probabilisme)
Determinisme
Natuurwetenschappers: gaan opzoek naar wetmatigheden, dingen die altijd waar zijn
Bv. Zwaartekracht: een wetmatigheid die ervoor zorgt dat een voorwerp naar beneden valt
Probabilisme
Gedragswetenschappers
Geen wetmatigheden want mensen zijn veranderlijk en verschillen van elkaar
1
, Statistiek
Afhankelijk van persoonlijke eigenschappen en/of situationele eigenschappen
Ethiek of statistiek?
Ethiek = op een correcte manier onderzoek uitvoeren
Onderzoek publiceren dat pretendeert significante resultaten gevonden te hebben, terwijl dat niet zo is
De hoofdvraagstelling afstemmen op de resultaten van je onderzoek
(vraag veranderen na de resultaten van je onderzoek)
Als opdrachtgever hypothesen hebben en een onderzoeker zoeken die deze onderbouwt (onderzoeker moet
objectief kunnen zijn)
Proefpersonen geen voorlichting geven
(proefpersoon moet weten waar het onderzoek over gaat)
Causale relaties benoemen, terwijl er geen zijn
(causaal= oorzaak – gevolg / het is niet omdat er een verband is, dat het ook een causaal verband is)
Variabelen
Variabele
= een eigenschap/kenmerk van een onderzoekseenheid en kan diverse waarden aannemen
= het stukje van het onderzoek dat gaat veranderen, het deel dat je wilt onderzoeken
≠ constant
Onafhankelijke variabele
= ‘oorzaak’
Verschillen in deze variabele wordt gezien als oorzaak van verschillen in de afhankelijke variabele
Afhankelijke variabele
= ‘gevolg’
Hetgeen dat je wil onderzoeken - verschillen in deze variabele via onderzoek verklaren
Verschillen in deze variabele wordt gezien als gevolg van verschillen in de onafhankelijke variabele
Voorbeeld 1: Is de angst voor statistiek (afh.) afhankelijk van het aantal uur wiskunde (onafh.)?
Voorbeeld 2: Zijn mannen agressiever dan vrouwen? (afh. = mate van agressie / onafh. = geslacht)
Twee types van onderzoek
Het experiment
Het survey-onderzoek
Experimenteel opzet Survey-onderzoek
Manipulatie van variabelen + impact op Geen manipulatie van variabelen
onafhankelijke variabelen
Groepsvergelijkende experimenten – between Steekproeftrekking reeks vragen/tests
subjects
Experimenten met herhaalde metingen – within
subjects
Mogelijkheid tot besluiten causale relaties Geen mogelijkheid tot besluiten causale relaties
2
, Statistiek
Geen manipulatie van variabelen: bv. Onderzoek met mensen met trauma’s -> mensen geen trauma’s geven ->
een proefgroep zoeken die al voldoet aan de onafhankelijke variabele – deze groep enkele vragen
stellen/testen doen
het manipuleren van sommige variabelen is niet ethisch aanvaardbaar of praktisch onmogelijk
1.2.1 De experimentele opzet
In een experiment worden een of enkele variabelen gemanipuleerd en onderzoeken we de impact daarvan op de
onafhankelijke variabele.
Er zijn 2 soorten experimenteel opzet:
Groepsvergelijkend experiment
Experiment met herhaalde metingen
Groepsvergelijkend experiment
= ‘between-subjects’ design
2 groepen proefpersonen worden met elkaar vergeleken: een controlegroep en een experimentele groep
Onafhankelijke steekproeven
Het gedrag van deelnemers worden vergeleken in de verschillende condities
Bv. Bandura experiment
Experiment met herhaalde metingen
= ‘within subjects’ of ‘repeated measures’ design
Dezelfde deelnemers worden onderworpen aan opeenvolgende condities
Voor-, na- en tussenmetingen/ bij dezelfde personen vaker gaan meten om te zien of er een verschil is
Veranderingen worden toegeschreven aan de experimentele blootstelling van de proefpersonen
Afhankelijke steekproeven
1.2.2 Het surveyonderzoek
= enquêteonderzoek
Bij een surveyonderzoek zal de wetenschapper geen variabelen manipuleren, maar een steekproef trekken uit de
te onderzoeken populatie en vervolgens de respondenten een vragenlijst of test voorleggen.
Waarom is het moeilijk om in een surveyonderzoek causale relaties te ontdekken?
4 voorwaarden causale relaties:
De oorzaak en het gevolg moeten in een tijdruimtelijke structuur samen voorkomen
De oorzaak dient vooraf te gaan aan het gevolg
Het gevolg zal nooit optreden zonder het voorkomen van de oorzaak
Indien de oorzaak aanwezig is, moet het gevolg er ook zijn
1.3 Wat zijn de fasen in het onderzoeksproces?
Zeven fasen van het onderzoeksproces:
1. De vraagstelling
2. Het literatuuronderzoek
3. De operationalisering
3
, Statistiek
4. De steekproefopzet
5. Het verzamelen van de gegevens
6. De analyse van de resultaten
7. De rapportage
1.3.1 De vraagstelling
De vraagstelling = de vraag waarop het onderzoek een antwoord moet geven
De onderzoekshypothese wordt gesteld in termen van meetbare kenmerken: de variabelen
o Hebben de verschillen in de onafhankelijke variabelen een impact op de verschillen in de afhankelijke
variabelen?
Vanwaar komt de vraagstelling?
Ontstaat uit fundamenteel onderzoek: een theorie opnieuw onderzoeken
Ontstaat uit spontane observaties: praktijk
Ontstaat uit toegepast onderzoek: bv. haalbaarheidsstudie
⇒ Gebruik een vraagvorm
⇒ Specifieer begrippen
⇒ Geen oordelende vragen (moet objectief blijven)
⇒ Hoofd- en deelvragen
3 typen van vragen
Voorkomen van iets: hoe vaak komt iets voor (= prevalentie)
Bv. Hoeveel procent van de studenten is geïnteresseerd in statistiek?
Verschillen tussen groepen
Bv. Hebben mannen meer interesse in statistiek dan vrouwen?
Samenhang tussen variabelen
Bv. Bestaat er een verband tussen de studietijd en de examenresultaten van de eerstejaars?
1.3.2 Het literatuuronderzoek
Meta-analyse of systematische reviews: bieden de lezer een samenvatting van alle verschenen onderzoek over
een bepaalde onderzoeksvraag.
Waarom belangrijk om eerst te weten wat er al aan onderzoek is verschenen voor je een experiment of
surveyonderzoek start?
Begripsomschrijving & meting van de begrippen: om te weten hoe bepaalde begrippen omschreven worden
– welke meetinstrumenten er reeds gebruikt werden
Methodologische aanpak: hoe hebben andere onderzoekers het aangepakt – op welke manier hebben
eerdere onderzoekers dit bestudeerd (vragenlijst/experiment…)
Beschikbare data: open science – kijken of onderzoekers al eerder de data hebben verzameld die wij nodig
hebben – of deze data bestaan en beschikbaar zijn
4
, Statistiek
1.3.3 De operationalisering
Operationalisering = het meetbaar maken van een begrip
→ De onderzoeker moet aangeven op welke wijze hij de begrippen meetbaar zal maken/ op welke wijze het
begrip omschreven kan worden en hoe dit gemeten wordt bij de respondenten
→ Vb. geslacht, leeftijd vs. intelligentie, persoonlijkheid, …
Bestaande vs nieuwe vragenlijst
Nieuwe vragenlijst:
o Kwalitatief onderzoek: indien voorafgaand intensief contact gezocht wordt met mensen van de
doelgroep
vormt een eerste kennismaking met de doelgroep
een voorbereiding op het kwantitatief onderzoek
o Best gesloten vragen: gemakkelijk om dingen van af te leiden – wanneer gevraagd wordt naar
feitelijkheden – antwoorden met een dichotomie
o Likertschaal: wanneer men vraagt naar een mening, gevoelens, opvatting, attitude,…
= een stelling waarbij de respondent moet aangeven in welke mate hij daarmee akkoord gaat
o Voorkom sociaal wenselijke antwoorden: bv. door anonimiteit, geen suggestieve vragen
o Voorkom antwoordtendensen
1.3.4 De steekproefopzet (voor een survey-onderzoek)
Steekproef n Populatie N
Selectie van individuen uit de populatie Geheel van individuen waar onderzoekers iets over
wil vaststellen
Op grond hiervan willen we iets kunnen zeggen over Iedereen komt in aanmerking voor onderzoek
de populatie
Goedkoper en sneller Census = deelname alle individuen uit populatie
Onderscheid tss steekproef en populatie
Populatie = alle mensen waarover de onderzoeker iets te weten wil komen
Census = indien alle individuen in de populatie uitgenodigd worden om aan het onderzoek mee te doen
⇒ Zeer kleine populatie of uit noodzaak (bv. tevredenheid medewerkers)
⇒ Volledige populatie is doorgaans niet mogelijk, daarom een steekproef
Steekproef = een selectie van individuen uit die populatie
Representativiteit: we willen dat de steekproef de populatie/werkelijkheid weerspiegelt – wanneer de
samenstelling van de steekproef gelijklopend is met deze van de populatie
Steekproefstatistieken: onderzoeker tracht met deze statistieken een schatting te maken van de parameters
van de populatie
5