RUIMTE
SOCIAAL-ECONOMISCHE VERSCHIJNSELEN EN PRINCIPES
Economie = de wetenschap die zich bezighoudt met de menselijke
behoeftebevrediging, of hoe mensen zich gedragen bij productie, distributie,- en
consumptie van schaarse goederen en diensten
Behoeften (noden + verlangens)
Economische behoeften materieel (bevredigd door economische goederen en
diensten)
Materiële behoeften (goederen en diensten):
o Primaire behoeften / basisbehoeften (levensnoodzakelijk)
o Secundaire behoeften / andere behoeften (niet levensnoodzakelijk)
Welvaart (levenscomfort)
Niet materiële behoeften (vriendschap, vrede, …)
welzijn
2 soorten goederen:
Economische goederen: goederen waaraan productiefactoren gekoppeld
zijn
Vrije goederen: goederen waar geen productiefactoren aan gekoppeld zijn
3 productiefactoren (om goederen en diensten te produceren):
Arbeid: menselijke input, mentale en fysieke arbeid
Natuur: alles wat uit natuurlijk milieu komt
Kapitaal: hulpgoederen (machines, gebouwen, werktuigen, …)
3 economische spelers:
Gezinnen: zorgen voor het grootste deel van de consumptie
Bedrijven: zorgen voor de productie
Overheid: regulerende instantie (‘maken de spelregels’), en producent van
vele goederen en diensten
SOORTEN ECONOMIEËN
Vrijemarkteconomie
o Iedereen kan toetreden
o Bepaald door vraag en aanbod
o Overheid heeft geen sturende rol
Kapitalisme
o Groeien = belangrijkste doel (door herinvesteren van winsten)
, Centraal geleide economie / planeconomie
o Overheid is sterk sturend
Bepalen wat en hoeveel er geproduceerd wordt o.b.v. de noden
van de samenleving
Gecorrigeerde markteconomie
o Aangepaste versie van vrijemarkteconomie
o Individuele vrijheid, solidariteit en verantwoordelijkheid belangrijk
o Bepaald door vraag en aanbod
o Mede gestuurd door overheid
o Staat in voor productie van collectieve goederen en streeft naar een
zo hoog mogelijke tewerkstelling + rechtvaardige inkomens
o Inspraak en overleg met burgers
BEROEPSBEVOLKING
Werknemers
o Arbeiders: werkt in loondienst en verricht hoofdzakelijk handenarbeid
o Ambtenaar: werkt in loondienst en heeft de overheid als werkgever
o Bediende: werkt in loondienst en verricht hoofdzakelijk hoofdarbeid
o Handelsvertegenwoordiger: werkt in loondienst en (be)zoekt klanten
om goederen en diensten te verkopen
Zelfstandigen
o Handelaar: stelt beroepsmatig daden van koophandel voor eigen
rekening
o Vrij beroep: oefent o.b.v. een diploma en strikte wettelijke regels een
intellectueel beroep uit voor eigen rekening en draagt hierbij
persoonlijk verantwoordelijkheid
o Restcategorie: werkt voor eigen rekening maar stelt geen daden van
koophandel en oefent geen intellectueel beroep uit
ECONOMISCHE SECTOREN
,Bestaansmiddelen: de middelen waarmee de behoeften van de mens bevredigt
worden
= alles wat je uit de natuur
haalt
= producten uit secundaire
sector worden verwerkt tot
halffabricaten of
eindproducten
PRIMAIRE SECTOR
Landbouw =
belangrijkste sector
Voedselleverancier
Handelswaar
Werkgever
Behoeder van open
ruimte
SECUNDAIRE SECTOR
Ambachten: veel
handenarbeid, kleinschalige productie, kleinere bedrijven
Industrie: machinaal, massaproductie, fabrieken
Energie =
onmisbaar in
industrieel
proces
, Vestigingsfactoren:
Nabijheid van grondstoffen en toeleveringsbedrijven
Nabijheid van afzetmarkt
Energievoorziening
Arbeid: Aanwezigheid werkkrachten : kwantiteit + kwaliteit
Infrastructuur: Bereikbaarheid/transportkosten
Aanwezigheid van kapitaal
Groei regionale markt/agglomeratievoordelen
Industrie = een maat voor welvaart
Industrialisatie = sleutel voor economische groei
Welvarende landen hoge totale tewerkstelling
in dienstensector
Welvaart: de mate waarin de behoeften met
beschikbare middelen bevredigd kunnen worden
(ongelijk verdeeld)
Gemeten volgend bbp (bruto binnenlands
product)
Hoge industrialisatiegraad = hoge HDI (human
development index)
TERTIAIRE SECTOR
Commerciële dienstverlening: bedrijven die met de verkoop van hun
diensten winst willen maken
QUARTAIRE SECTOR
Niet-commerciële dienstverlening: de enige economische sector zonder
winstoogmerk
o Ziekenhuizen, brandweer, defensie, gezondheidszorg, onderwijs,
sociaal werk en cultuur
DE BEDRIJFSKOLOM
= de weg die een product aflegt
Elke schakel levert een toegevoegde waarde
(consument niet meegerekend, voegt geen
waarde toe aan het product)
Voor iedere toegevoegde waarde rekent
de onderneming een vergoeding aan