Economie
Hoofdstuk 0: Wat is economie?
1. Inleiding
Aantal trends
• Globalisering van de wereldeconomie
De wereld wordt steeds kleiner. Vroeger was een land de
markt ve bedrijf, maar nu is het de wereld. Bedrijven
kunnen daardoor groeien. De grootste bedrijven zijn
Microsoft en Apple. Zij hebben de hele wereld als klant.
• Toenemende Urbanisatie (en structuur van de
bevolking)
Mensen gaan veel meer in steden wonen en minder in de
buitenranden & aan landbouw.
• Technologie
• IoT, dataficatie, kracht van computers, algoritmes…
• Planeet
• Uitputting, disruptie, extremen…
• Begrijpen van wereldproblemen
• Armoede in de wereld (http://www.un.org/millenniumgoals/poverty.shtml)
• Honger
• Invloed van de opkomende economieën (BRIC-landen)
• Brazillie
• Indie
• China
• rusland
• Kan economie groeien zonder het milieu te schaden?
0.1. Doel van economische wetenschap
Het nut van economische analyse is het gevolg van de spanning die ontstaat tussen enerzijds de
individuele en collectieve behoeften van een samenleving enerzijds en anderzijds de schaarse
beschikbare middelen
• Behoefte (worden niet onderzocht op hun morele waarde)
• Wij hebben behoeften die vervuld moeten worden. Een behoefte is het aanvoelen van een
tekort om dit te bevredigen.
• Er is een spanning tussen de individuele en collectieve behoeften
• Collectieve zijn behoeften die gelijkaardig zijn voor een groot aantal personen en
worden normaal door de gemeenschap als geheel bevredigd
• Individuele zijn subjectiever en worden normaal bevredigd dankzij de inspanningen
van personen of van hun gezin.
• Schaarse middelen (beperktheid van ons inkomen)
• Wij kunnen maar een schaarse van die middelen aankopen, omdat we een beperkte inkomen
hebben.
• Een schaars middel is een middel waarvan de verlangde hoeveelheid de beschikbare
hoeveelheid zou overtreffen indien het gratis ter beschikking stond.
1
, • Het duidt op de beperktheid van ons inkomen. Met ons inkomen kunnen we niet
tegelijk aan al onze behoeften voldoen.
Economie is keuzeprobleem
• We hebben middelen nodig om onze behoeften te bevredigen. Middelen kunnen zowel goederen
als diensten zijn.
• We gebruiken het woord nuttig als de middel de behoefte kan bevredigen.
• Ze kunnen ook schaars zijn, als ze de behoefte niet kunnen bevredigen.
o Auto’s zijn middelen. Stel als het gratis ter beschikking wordt gesteld, dan zouden er
weinig van de auto’s over blijven.
o Schaars betekent dat er weinig middelen ter beschikking zijn. een middel is schaars als
de vraag groter is dan het aanbod als de middel gratis ter beschikking gesteld zou kunnen
worden. Daardoor wordt er aan een middel een waarde geplakt.
• We kunnen niet altijd de middelen hebben, en dus zo ontstaat er een economisch
keuzeprobleem.
o In dit geval wordt het economisch principe* toegepast. Dat houdt in dat een individu met
de beschikbare middelen een maximale behoeftebevrediging bereikt.
▪ = de mens tracht met zijn beschikbare middelen zo te kiezen, dat hij volgens zijn
schatting een maximale behoeftebevrediging bereikt.
• Nuttigheid (kiezen voor wat nuttig is + RATIONEEL)
• Een mens die rationeel handelt, moet derhalve volgens de graad van bevrediging of
nuttigheid een waardeschaal of voorkeurschema opstellen afhankelijk van zijn subjectief
nut, d.i. het economisch principe
• ‘oikos nemein’: orde in het huishouden en ‘chremastikè: de kunst om rijk te worden.
• Definitie van economie (van Scitovsky,1910-2002) ‘.... Een sociale wetenschap die tot voorwerp
heeft het beheer van schaarse middelen’.(*)
0.2. Welvaart en welzijn
• Welvaart = mate waarin mensen met de beschikbare schaarse middelen in hun behoeften kunnen
voorzien.
• Welzijn = ruimer (gevoel van welbevinden & bevrediging van verlangens die geen beslag leggen op
schaarse middelen)
• Kan welzijn zonder welvaart ?
• Neen. Als je 3x per jaar op reis kunt gaan, dan beschik je over een hoge mate van welvaart,
maar als je veel liever thuis in je tuin je favoriete boek leest, hebben we het over welzijn.
2
,0.3. Soorten goederen
• Vrije goederen (niet-schaarse goederen)
• Waar er wel onbeperkt van is als het gratis zou zijn
• Bijv. zout, lucht
• Ze zijn in de natuur zo overvloedig aanwezig dat de volledige behoefte aan dergelijke
goederen kan worden bevredigd.
• Economische goederen (individuen, bedrijven, overheid)
• Waar we er een prijs voor moeten betalen
• Zuiver individuele goederen
• Wat de consumenten willen.
• Bijv, auto, kleren, eten,..
• RIVALITEIT & UITSLUITBAAR
• Als iemand het heeft, dan zou iemand anders het niet kunnen gebruiken.
• Als veel mensen er naar vragen, dan wordt de prijs verhoogd, zodat er een
kleine groep gebruik van kan maken
= er is sprake van rivaliteit onder consumenten en de producent kan
consumenten uitsluiten van gebruik.
• Zuiver collectieve goederen
• Goederen waar iedereen er gebruik van kan maken.
• Bijv. brandweer
• NIET RIVALISEREND & NIET UITSLUITBAAR
• Diensten die de overheid aan iedereen geeft.
• De bescherming van de ene persoon hindert de bescherming van de andere
persoon niet. + de brandweer & de politie zijn er voor ons allemaal.
• Quasi collectieve goederen
• Overheid doet de organisatie, maar je betaalt er toch nog een kleine prijs daarvoor
• RIVALITEIT & UITSLUITBAAR
• Onderwijs
• Het aantal leerlingen in een klas is beperkt
• In een privéschool krijgen alleen diegenen onderwijs die ervoor betalen
• Autostrades (in Frankrijk, of Spanje)
• Men moet een tol betalen, anders wordt men uitgesloten.
• Consumptie en Investeringsgoederen
• C: goederen die door de consumenten worden gebruikt of verbruikt.
• Bevredigen onmiddellijk de behoeften van gezinshuishoudingen.
• Gebruik & Verbruiksgoederen
• V: je verbruikt het direct. Als je naar een resto gaat, dan verbruik je direct uw geld.
Bepaalde consumptiegoederen kan men slechts éénmaal verbruiken
• G: bijv. een auto, wasmachine. Je gebruikt het voor verschillende jaren.
• andere goederen die men verschillende malen voor bevrediging van dezelfde
behoeften aanwenden
0.4. Consumptie en productie
• Consumptie, productie en productiefactoren
• Om consumptie mogelijk te maken, hebben we productiegoederen nodig.
• Consumptie: aanwending van economische goederen voor niet-productieve doeleinden.
Gaat gepaard met een besteding van het inkomen.
• Productie: het scheppen of toevoegen van waarde (=nuttigheden) aan de economische
goederen. Gaat gepaard met het verwerven van een inkomen.
3
, • Productiefactoren: de productie die ontstaat door de samenwerking van 3 categorieën
van productiefactoren, de middelen vereist voor de productie.
• Arbeid, kapitaal, natuur en ondernemingsschap
• Natuur: natuurlijke rijkdommen
• Arbeid: alle mogelijke arbeidsprestaties, zowel fysieke als van intellectuele aard.
• Kapitaal: gebouw, machines,… alles wat je investeert in uw bedrijf. Het omvat de reële
kapitaalgoederen, d.w.z. het geheel van door mens geproduceerde productiemiddelen
• Ondernemerschap: je moet mensen hebben die ondernemer zijn. die ervoor kunnen
zorgen dat die grondstoffen worden omgezet in afgewerkte producten. Een bijzondere
vorm van intellectuele arbeid is de arbeid gericht op het leiden en coördineren van het
productieproces: management/ondernemerschap.
0.5. De methode
• Inductieve methode (feitelijke statistische gegevens)
• Je gaat eerst de gegevens verzamelen en daaruit een conclusie trekken
• Deductieve methode (vertrekt van Axioma’s en wetmatigheden)
• Die vertrekt van een Axioma (een
veronderstelling) & wetmatigheden Wat bepaalt de vraag naar elektronische auto’s?
waaruit men nieuwe besluiten afleidt. • Een alternatief voor de duurdere benzine
We vertrekken vanuit iets logisch. • Om meer milieuvriendelijker te zijn
• Ondersteunt door werkgever (subsidie) of overheid
(fiscale aftrek)
0.6. Ceteris Paribus • Om te voorspellen hoe de markt van de elektronische
auto’s geëvolueerd kan worden, is het moeilijk
• één variabele verandert • Er zijn verschillende variabelen om onderzoek te
• Alle andere variabelen blijven constant kunnen doen
0.7. Micro, meso en macro-economie
• MICRO: Gedrag van een individueel persoon, gezin, bedrijf,…
• MACRO: Alle gezinnen, alle bedrijven,…
• MESO: bepaalde groep gezinnen, sector, regio,..
Hoofdstuk 1: Consumenten
1.1 De keuze van de optimale goederencombinatie
De keuze van de consument wordt bepaald door:
a) Niet-economische factoren
• Sociologische en psychologische
b) Economische factoren
• Prijzen
• Inkomen
1.1.1. De preferenties
a) Sociologische factoren (alle invloeden die te maken hebben met het feit dat mensen tot een bepaalde
bevolkingsgroep behoren)
• Gezinssituatie
• Sociale klasse
4
Hoofdstuk 0: Wat is economie?
1. Inleiding
Aantal trends
• Globalisering van de wereldeconomie
De wereld wordt steeds kleiner. Vroeger was een land de
markt ve bedrijf, maar nu is het de wereld. Bedrijven
kunnen daardoor groeien. De grootste bedrijven zijn
Microsoft en Apple. Zij hebben de hele wereld als klant.
• Toenemende Urbanisatie (en structuur van de
bevolking)
Mensen gaan veel meer in steden wonen en minder in de
buitenranden & aan landbouw.
• Technologie
• IoT, dataficatie, kracht van computers, algoritmes…
• Planeet
• Uitputting, disruptie, extremen…
• Begrijpen van wereldproblemen
• Armoede in de wereld (http://www.un.org/millenniumgoals/poverty.shtml)
• Honger
• Invloed van de opkomende economieën (BRIC-landen)
• Brazillie
• Indie
• China
• rusland
• Kan economie groeien zonder het milieu te schaden?
0.1. Doel van economische wetenschap
Het nut van economische analyse is het gevolg van de spanning die ontstaat tussen enerzijds de
individuele en collectieve behoeften van een samenleving enerzijds en anderzijds de schaarse
beschikbare middelen
• Behoefte (worden niet onderzocht op hun morele waarde)
• Wij hebben behoeften die vervuld moeten worden. Een behoefte is het aanvoelen van een
tekort om dit te bevredigen.
• Er is een spanning tussen de individuele en collectieve behoeften
• Collectieve zijn behoeften die gelijkaardig zijn voor een groot aantal personen en
worden normaal door de gemeenschap als geheel bevredigd
• Individuele zijn subjectiever en worden normaal bevredigd dankzij de inspanningen
van personen of van hun gezin.
• Schaarse middelen (beperktheid van ons inkomen)
• Wij kunnen maar een schaarse van die middelen aankopen, omdat we een beperkte inkomen
hebben.
• Een schaars middel is een middel waarvan de verlangde hoeveelheid de beschikbare
hoeveelheid zou overtreffen indien het gratis ter beschikking stond.
1
, • Het duidt op de beperktheid van ons inkomen. Met ons inkomen kunnen we niet
tegelijk aan al onze behoeften voldoen.
Economie is keuzeprobleem
• We hebben middelen nodig om onze behoeften te bevredigen. Middelen kunnen zowel goederen
als diensten zijn.
• We gebruiken het woord nuttig als de middel de behoefte kan bevredigen.
• Ze kunnen ook schaars zijn, als ze de behoefte niet kunnen bevredigen.
o Auto’s zijn middelen. Stel als het gratis ter beschikking wordt gesteld, dan zouden er
weinig van de auto’s over blijven.
o Schaars betekent dat er weinig middelen ter beschikking zijn. een middel is schaars als
de vraag groter is dan het aanbod als de middel gratis ter beschikking gesteld zou kunnen
worden. Daardoor wordt er aan een middel een waarde geplakt.
• We kunnen niet altijd de middelen hebben, en dus zo ontstaat er een economisch
keuzeprobleem.
o In dit geval wordt het economisch principe* toegepast. Dat houdt in dat een individu met
de beschikbare middelen een maximale behoeftebevrediging bereikt.
▪ = de mens tracht met zijn beschikbare middelen zo te kiezen, dat hij volgens zijn
schatting een maximale behoeftebevrediging bereikt.
• Nuttigheid (kiezen voor wat nuttig is + RATIONEEL)
• Een mens die rationeel handelt, moet derhalve volgens de graad van bevrediging of
nuttigheid een waardeschaal of voorkeurschema opstellen afhankelijk van zijn subjectief
nut, d.i. het economisch principe
• ‘oikos nemein’: orde in het huishouden en ‘chremastikè: de kunst om rijk te worden.
• Definitie van economie (van Scitovsky,1910-2002) ‘.... Een sociale wetenschap die tot voorwerp
heeft het beheer van schaarse middelen’.(*)
0.2. Welvaart en welzijn
• Welvaart = mate waarin mensen met de beschikbare schaarse middelen in hun behoeften kunnen
voorzien.
• Welzijn = ruimer (gevoel van welbevinden & bevrediging van verlangens die geen beslag leggen op
schaarse middelen)
• Kan welzijn zonder welvaart ?
• Neen. Als je 3x per jaar op reis kunt gaan, dan beschik je over een hoge mate van welvaart,
maar als je veel liever thuis in je tuin je favoriete boek leest, hebben we het over welzijn.
2
,0.3. Soorten goederen
• Vrije goederen (niet-schaarse goederen)
• Waar er wel onbeperkt van is als het gratis zou zijn
• Bijv. zout, lucht
• Ze zijn in de natuur zo overvloedig aanwezig dat de volledige behoefte aan dergelijke
goederen kan worden bevredigd.
• Economische goederen (individuen, bedrijven, overheid)
• Waar we er een prijs voor moeten betalen
• Zuiver individuele goederen
• Wat de consumenten willen.
• Bijv, auto, kleren, eten,..
• RIVALITEIT & UITSLUITBAAR
• Als iemand het heeft, dan zou iemand anders het niet kunnen gebruiken.
• Als veel mensen er naar vragen, dan wordt de prijs verhoogd, zodat er een
kleine groep gebruik van kan maken
= er is sprake van rivaliteit onder consumenten en de producent kan
consumenten uitsluiten van gebruik.
• Zuiver collectieve goederen
• Goederen waar iedereen er gebruik van kan maken.
• Bijv. brandweer
• NIET RIVALISEREND & NIET UITSLUITBAAR
• Diensten die de overheid aan iedereen geeft.
• De bescherming van de ene persoon hindert de bescherming van de andere
persoon niet. + de brandweer & de politie zijn er voor ons allemaal.
• Quasi collectieve goederen
• Overheid doet de organisatie, maar je betaalt er toch nog een kleine prijs daarvoor
• RIVALITEIT & UITSLUITBAAR
• Onderwijs
• Het aantal leerlingen in een klas is beperkt
• In een privéschool krijgen alleen diegenen onderwijs die ervoor betalen
• Autostrades (in Frankrijk, of Spanje)
• Men moet een tol betalen, anders wordt men uitgesloten.
• Consumptie en Investeringsgoederen
• C: goederen die door de consumenten worden gebruikt of verbruikt.
• Bevredigen onmiddellijk de behoeften van gezinshuishoudingen.
• Gebruik & Verbruiksgoederen
• V: je verbruikt het direct. Als je naar een resto gaat, dan verbruik je direct uw geld.
Bepaalde consumptiegoederen kan men slechts éénmaal verbruiken
• G: bijv. een auto, wasmachine. Je gebruikt het voor verschillende jaren.
• andere goederen die men verschillende malen voor bevrediging van dezelfde
behoeften aanwenden
0.4. Consumptie en productie
• Consumptie, productie en productiefactoren
• Om consumptie mogelijk te maken, hebben we productiegoederen nodig.
• Consumptie: aanwending van economische goederen voor niet-productieve doeleinden.
Gaat gepaard met een besteding van het inkomen.
• Productie: het scheppen of toevoegen van waarde (=nuttigheden) aan de economische
goederen. Gaat gepaard met het verwerven van een inkomen.
3
, • Productiefactoren: de productie die ontstaat door de samenwerking van 3 categorieën
van productiefactoren, de middelen vereist voor de productie.
• Arbeid, kapitaal, natuur en ondernemingsschap
• Natuur: natuurlijke rijkdommen
• Arbeid: alle mogelijke arbeidsprestaties, zowel fysieke als van intellectuele aard.
• Kapitaal: gebouw, machines,… alles wat je investeert in uw bedrijf. Het omvat de reële
kapitaalgoederen, d.w.z. het geheel van door mens geproduceerde productiemiddelen
• Ondernemerschap: je moet mensen hebben die ondernemer zijn. die ervoor kunnen
zorgen dat die grondstoffen worden omgezet in afgewerkte producten. Een bijzondere
vorm van intellectuele arbeid is de arbeid gericht op het leiden en coördineren van het
productieproces: management/ondernemerschap.
0.5. De methode
• Inductieve methode (feitelijke statistische gegevens)
• Je gaat eerst de gegevens verzamelen en daaruit een conclusie trekken
• Deductieve methode (vertrekt van Axioma’s en wetmatigheden)
• Die vertrekt van een Axioma (een
veronderstelling) & wetmatigheden Wat bepaalt de vraag naar elektronische auto’s?
waaruit men nieuwe besluiten afleidt. • Een alternatief voor de duurdere benzine
We vertrekken vanuit iets logisch. • Om meer milieuvriendelijker te zijn
• Ondersteunt door werkgever (subsidie) of overheid
(fiscale aftrek)
0.6. Ceteris Paribus • Om te voorspellen hoe de markt van de elektronische
auto’s geëvolueerd kan worden, is het moeilijk
• één variabele verandert • Er zijn verschillende variabelen om onderzoek te
• Alle andere variabelen blijven constant kunnen doen
0.7. Micro, meso en macro-economie
• MICRO: Gedrag van een individueel persoon, gezin, bedrijf,…
• MACRO: Alle gezinnen, alle bedrijven,…
• MESO: bepaalde groep gezinnen, sector, regio,..
Hoofdstuk 1: Consumenten
1.1 De keuze van de optimale goederencombinatie
De keuze van de consument wordt bepaald door:
a) Niet-economische factoren
• Sociologische en psychologische
b) Economische factoren
• Prijzen
• Inkomen
1.1.1. De preferenties
a) Sociologische factoren (alle invloeden die te maken hebben met het feit dat mensen tot een bepaalde
bevolkingsgroep behoren)
• Gezinssituatie
• Sociale klasse
4