TAAL
HOOFDSTUK 1 – Verhalen voor kleuters
1. Inleiding: boeken voor kleuters
Soorten boeken:
- Fictie:
o Epiek = verhalen ; prentenboek
o Lyriek = gedichten
o Dramatiek = toneel ; poppenspel
- Non-fictie:
o Telboekjes
o Zoekboeken
o Kookboeken
o Aanwijsprentenboekjes
o Kleuterencyclopedie
Goede uitgeverijen:
- Gottmer
- Leminscaat
- Leopold
- Querido
- Clavis
- Bakermat
Kwalitatieve prentenboeken op het spoor komen
- Getoonde prentenboeken tijdens de les
- Belangrijke auteurs & illustratoren
- Boektoppers van VAN IN
- Gespecialiseerde kinderboekenhandels
- Bibliotheken
- Taal-verhaal
2. De verhaalwereld: fictie voor kleuters
2.1 Inleiding
2.1.1 Eigenschappen van kinderliteratuur:
Eigenschappen:
- Literaire kwaliteiten
- Overzichtelijke verhaallijn
- Overwogen invulling van de personages
- Mogelijkheden tot identificatie
- Grensverleggend
- Humor en originaliteit
- Hoop en uitzicht
2.1.2 Waarom voelen auteurs zich aangetrokken tot het schrijven
van kinderliteratuur?
,2 Redenen
- De grote ontvankelijkheid van kinderen voor al wat nieuw en onbekend is
(grensverleggend)
- De voor kinderen zeer vage grens tussen werkelijkheid en fantasie
2.1.3 Het onderscheid tussen de leefwereld van het kind en zijn
belevingswereld
Leefwereld
= de concrete werkelijkheid die het kind omringt, de wereld waarin hij materieel leeft
- zijn gezin, buurt, school, sport, muziek, …
- Deze omgevingen kan in verschillende mate ervaringsmogelijkheden aan het
kind bieden
- Aan de leefwereld van het kind ‘thuis’ kan je niet veel veranderen, maar in de
klas kan je wel een rijkdom aan ervaringsmogelijkheden aanbieden
Belevingswereld
= de wijze waarop het jonge kind omgaat met wat hij in zijn leefwereld ervaart
= de wereld van zijn ideeën en gevoelens, wensen, idealen en fantasie
- in die wereld is er veer meer mogelijk dan in de leefwereld
- is veel ruimer en uitgebreider dan de leefwereld
- pure fantasie
2.2 Soorten verhalen
Fictie - epiek: verhaalsoorten (cursus p. 7 – 10)
2.2.1 Realiteitsverhalen
Realiteitsverhalen:
- hier en nu (bv. Jip en Janneke ; Pissebed Fred)
o Weerspiegeling van onze DIVERSE samenleving
o Stapelverhaal (bv. Zo veel)
= een verhaal waarbij steeds personages/voorwerpen bij komen
o er komt steeds herhaling in voor
- uit een andere cultuur (bv. Tibilli en de Gazelle)
o juiste en respectvolle beeldvorming van de andere cultuur
o vermijd stereotypes en clichés
- uit andere tijden (bv. Rood alarm)
o gebeurtenissen zoals we ze in het boek zien, kan in het echt gebeuren
o als een personage praat over een droom is het ook nog altijd realiteit
, 2.2.2 Fantasieverhalen
Fantasieverhalen:
- met vreemde wezens (bv. Wobbe en de wondermuts ; klein mannetje)
- met vermenselijkte dieren (bv. Het rode kippetje)
- dieren als vermomde mensen
o dragen kleren ; gedragen zich zoals mensen ; …
o bv. rikki ; kikker)
- dieren met menselijke trekjes
o bewegen zoals een dier ; slapen in een hol ; …
o (bv. raad eens hoeveel ik van je hou ; kleine ijsbeer)
- levende knuffels
Waarom kiezen auteurs zo graag voor dierenpersonages? (cursus p. 10)
- duidelijkheid: karaktertrek, eigenschappen die passen bij het uiterlijk
- niet gebonden aan sociale structuren, tijd of leeftijd
- kinderen hebbe neen bijzondere band met (jonge) dieren: hulpeloos, afhankelijk,
…
- dieren in een ‘mensenrolletje’ zijn vaak grappig
2.2.3 Verhalen op de grens tussen realiteit en fantasie
Op de grens tussen realiteit en fantasie
- fantasieverhalen die nauw aansluiten bij de ‘echte wereld’ maar die er door 1 of
ander bizar feit enigszins van afwijken
- (bv. Pluk van de petteflet; rupsje nooitgenoeg)
3. Een verhaal toegankelijk maken voor kleuters
Een verhaal toegankelijk maken voor kleuters: (cursus p. 11)
= inschatten waar je via het verbale en primaire en secundaire hulpmiddelen je
verhaal zo begrijpelijk mogelijk kunt maken voor kleuters.
- enkele termen:
o vertelperspectief
o directe rede (bv. jan zegt: “Ik ben moe!”)µ
o indirecte rede (bv. Jan zegt dat hij moe is)
4. Een vertel- en voorleesactiviteit in de kleuterklas
4.1 Het vertelproces
Het vertelproces: (cursus p. 12 – 13)
= een samen ‘beleven’ waarbij je met al je zintuigen betrokken raakt: zo
aanschouwelijk mogelijk
HOOFDSTUK 1 – Verhalen voor kleuters
1. Inleiding: boeken voor kleuters
Soorten boeken:
- Fictie:
o Epiek = verhalen ; prentenboek
o Lyriek = gedichten
o Dramatiek = toneel ; poppenspel
- Non-fictie:
o Telboekjes
o Zoekboeken
o Kookboeken
o Aanwijsprentenboekjes
o Kleuterencyclopedie
Goede uitgeverijen:
- Gottmer
- Leminscaat
- Leopold
- Querido
- Clavis
- Bakermat
Kwalitatieve prentenboeken op het spoor komen
- Getoonde prentenboeken tijdens de les
- Belangrijke auteurs & illustratoren
- Boektoppers van VAN IN
- Gespecialiseerde kinderboekenhandels
- Bibliotheken
- Taal-verhaal
2. De verhaalwereld: fictie voor kleuters
2.1 Inleiding
2.1.1 Eigenschappen van kinderliteratuur:
Eigenschappen:
- Literaire kwaliteiten
- Overzichtelijke verhaallijn
- Overwogen invulling van de personages
- Mogelijkheden tot identificatie
- Grensverleggend
- Humor en originaliteit
- Hoop en uitzicht
2.1.2 Waarom voelen auteurs zich aangetrokken tot het schrijven
van kinderliteratuur?
,2 Redenen
- De grote ontvankelijkheid van kinderen voor al wat nieuw en onbekend is
(grensverleggend)
- De voor kinderen zeer vage grens tussen werkelijkheid en fantasie
2.1.3 Het onderscheid tussen de leefwereld van het kind en zijn
belevingswereld
Leefwereld
= de concrete werkelijkheid die het kind omringt, de wereld waarin hij materieel leeft
- zijn gezin, buurt, school, sport, muziek, …
- Deze omgevingen kan in verschillende mate ervaringsmogelijkheden aan het
kind bieden
- Aan de leefwereld van het kind ‘thuis’ kan je niet veel veranderen, maar in de
klas kan je wel een rijkdom aan ervaringsmogelijkheden aanbieden
Belevingswereld
= de wijze waarop het jonge kind omgaat met wat hij in zijn leefwereld ervaart
= de wereld van zijn ideeën en gevoelens, wensen, idealen en fantasie
- in die wereld is er veer meer mogelijk dan in de leefwereld
- is veel ruimer en uitgebreider dan de leefwereld
- pure fantasie
2.2 Soorten verhalen
Fictie - epiek: verhaalsoorten (cursus p. 7 – 10)
2.2.1 Realiteitsverhalen
Realiteitsverhalen:
- hier en nu (bv. Jip en Janneke ; Pissebed Fred)
o Weerspiegeling van onze DIVERSE samenleving
o Stapelverhaal (bv. Zo veel)
= een verhaal waarbij steeds personages/voorwerpen bij komen
o er komt steeds herhaling in voor
- uit een andere cultuur (bv. Tibilli en de Gazelle)
o juiste en respectvolle beeldvorming van de andere cultuur
o vermijd stereotypes en clichés
- uit andere tijden (bv. Rood alarm)
o gebeurtenissen zoals we ze in het boek zien, kan in het echt gebeuren
o als een personage praat over een droom is het ook nog altijd realiteit
, 2.2.2 Fantasieverhalen
Fantasieverhalen:
- met vreemde wezens (bv. Wobbe en de wondermuts ; klein mannetje)
- met vermenselijkte dieren (bv. Het rode kippetje)
- dieren als vermomde mensen
o dragen kleren ; gedragen zich zoals mensen ; …
o bv. rikki ; kikker)
- dieren met menselijke trekjes
o bewegen zoals een dier ; slapen in een hol ; …
o (bv. raad eens hoeveel ik van je hou ; kleine ijsbeer)
- levende knuffels
Waarom kiezen auteurs zo graag voor dierenpersonages? (cursus p. 10)
- duidelijkheid: karaktertrek, eigenschappen die passen bij het uiterlijk
- niet gebonden aan sociale structuren, tijd of leeftijd
- kinderen hebbe neen bijzondere band met (jonge) dieren: hulpeloos, afhankelijk,
…
- dieren in een ‘mensenrolletje’ zijn vaak grappig
2.2.3 Verhalen op de grens tussen realiteit en fantasie
Op de grens tussen realiteit en fantasie
- fantasieverhalen die nauw aansluiten bij de ‘echte wereld’ maar die er door 1 of
ander bizar feit enigszins van afwijken
- (bv. Pluk van de petteflet; rupsje nooitgenoeg)
3. Een verhaal toegankelijk maken voor kleuters
Een verhaal toegankelijk maken voor kleuters: (cursus p. 11)
= inschatten waar je via het verbale en primaire en secundaire hulpmiddelen je
verhaal zo begrijpelijk mogelijk kunt maken voor kleuters.
- enkele termen:
o vertelperspectief
o directe rede (bv. jan zegt: “Ik ben moe!”)µ
o indirecte rede (bv. Jan zegt dat hij moe is)
4. Een vertel- en voorleesactiviteit in de kleuterklas
4.1 Het vertelproces
Het vertelproces: (cursus p. 12 – 13)
= een samen ‘beleven’ waarbij je met al je zintuigen betrokken raakt: zo
aanschouwelijk mogelijk