Samenvatting: Ergonomisch werken
1 Opbouw en werking van de
rug
1.1 De wervelkolom
7 cervicale
12 thoracale
5 lumbale
Os sacrum
Os coccyx
Doordat het onderste lumbale wervel op sacrum rust, beweegt de lumbale wervelzuil steeds
samen met het bekken positie van het bekken bepaalt dus de houding van de
wervelkolom en diepte van de krommingen.
1.2 De wervels
Zie samenvatting anatomie vorig jaar.
1.3 De discus intervertebralis
Nucleus pulposus 88% water
Annulus fibrosus verschillende lagen schuine
vezels die wervelplaten verbindt.
Geen eigen bloedvaten zuurstof en
voedingsstoffen uit de omgeven sluitplaten,
bevordert door beweging en
houdingsveranderingen.
20-30% van de totale lengte van de wervelkolom
nemen toe in dikte van cervicaal naar lumbaal 3 tot 9 mm
Functies:
Schokdemping
Voorspanningsfunctie niet verder kunnen plooien
Leidende functie voor beweging
,1.4 De functionele eenheid
Bestaat uit 2 wervels verbonden door ligamenten en gescheiden door een
discus waardoor de wervelkolom bewegelijk maar toch stabiel is.
Opgedeeld in een anterieur, posterior en mediaal compartiment:
Anterieur: wervellichamen samen met tussenwervelschijf.
Mediaal: wervelkanaal dat beenderige bescherming vormt voor het
ruggenmerg en zenuwwortels.
Posterior: wervelboog en facetgewrichten, die beweging van de eenheid geleiden
4 functies:
Ondersteuning Schokabsorberend
Gewicht dragend Flexibele structuur
1.5 De ligamenten
Ze spelen een rol in de stabiliteit van de wervelkolom en alle wervels vormen één geheel
doordat ze verbonden zijn met de lange ligamenten.
1. Lig. Longitudinale anterius: dikke stevige band vanaf
de basis van het os occipitale tot aan het sacrum tot aan
het sacrum. Ligt op de voorzijde van de corpora
vertebrae, maar ligt eigenlijk vast op discus
intervertebralis.
2. Lig. Longitudinale posterius: van schedelbasis tot aan
canalis sacralis.
3. Lig. Flavum: verbindt lamina met elkaar, uitgespannen
tussen boven-en onderrand van opeenvolgende wervelbogen.
4. Lig. Intertransversarium: tussen processus accessorii van pocessus transversi aan
weers zijden. Is in het lumbale gebied goed ontwikkeld.
5. Lig. Interspinale: verbindt processus spinosi onderling.
6. Lig. Supraspinale: zet zich naar achteren voort en zit vast op de toppen van de
processus spinosi.
, 1.6 De spieren
Belangrijke rol in het stabiliseren, bewegen en controleren van de wervelkolom. Kracht en
lengte zijn zeer belangrijk om een goede houding te optimaliseren.
Buikspieren:
Ventrale buikspieren: Obliquus abdominis
Rechte: internus
Rectus abdominis Dwarse:
Pyramidalis Transversus
Schuine: abdominis
Obliquus abdominis Dorsale buikspieren:
externus Quadratus
lumborum
Heupspieren:
Ventrale heupspieren Dorsale heupspieren
Iliopsoas (psoas Gluteus maximus
major en iliacus) Gluteus medius
Psoas minor Gluteus minimus
Prirformis
1.7 De mobiliteit van de wervelkolom
Nucleus pulposus vormt de kern van het bewegingscentrum. De richting van de
facetgewrichten zullen de beweging oriënteren, maar worden beperkt door ligamenten,
spieren en kapsels.
De verhouding wervelhoogte/discushoogte bepaalt per functionele eenheid de grootte van
de mobiliteit in het dieptevlak hoe kleiner de verhouding, hoe kleiner de
bewegingsuitslag.
1.7.1 Flexie van de lumbale wervelkolom
= anterieure compressie van de discus nucleus verplaatst naar achteren.
Grootste bewegingsuitslag is in lumbale wervels
Bepaald door beweging van het bekken
Elke functionele eenheid buigt ongeveer 9° totaal 45° verder flexie? Bekken
voorwaarts kantelen
Langdurige flexie transleert bovenste wervel. Tegengehouden door inferieure
facetvlak van de bovenste wervel dat tegen het superieure facetvlak van de
onderliggende wervel botst
Facetgewrichten hebben een belangrijke rol in het
tegenhouden van de flexie en stabilisatie van wervelkolom
1 Opbouw en werking van de
rug
1.1 De wervelkolom
7 cervicale
12 thoracale
5 lumbale
Os sacrum
Os coccyx
Doordat het onderste lumbale wervel op sacrum rust, beweegt de lumbale wervelzuil steeds
samen met het bekken positie van het bekken bepaalt dus de houding van de
wervelkolom en diepte van de krommingen.
1.2 De wervels
Zie samenvatting anatomie vorig jaar.
1.3 De discus intervertebralis
Nucleus pulposus 88% water
Annulus fibrosus verschillende lagen schuine
vezels die wervelplaten verbindt.
Geen eigen bloedvaten zuurstof en
voedingsstoffen uit de omgeven sluitplaten,
bevordert door beweging en
houdingsveranderingen.
20-30% van de totale lengte van de wervelkolom
nemen toe in dikte van cervicaal naar lumbaal 3 tot 9 mm
Functies:
Schokdemping
Voorspanningsfunctie niet verder kunnen plooien
Leidende functie voor beweging
,1.4 De functionele eenheid
Bestaat uit 2 wervels verbonden door ligamenten en gescheiden door een
discus waardoor de wervelkolom bewegelijk maar toch stabiel is.
Opgedeeld in een anterieur, posterior en mediaal compartiment:
Anterieur: wervellichamen samen met tussenwervelschijf.
Mediaal: wervelkanaal dat beenderige bescherming vormt voor het
ruggenmerg en zenuwwortels.
Posterior: wervelboog en facetgewrichten, die beweging van de eenheid geleiden
4 functies:
Ondersteuning Schokabsorberend
Gewicht dragend Flexibele structuur
1.5 De ligamenten
Ze spelen een rol in de stabiliteit van de wervelkolom en alle wervels vormen één geheel
doordat ze verbonden zijn met de lange ligamenten.
1. Lig. Longitudinale anterius: dikke stevige band vanaf
de basis van het os occipitale tot aan het sacrum tot aan
het sacrum. Ligt op de voorzijde van de corpora
vertebrae, maar ligt eigenlijk vast op discus
intervertebralis.
2. Lig. Longitudinale posterius: van schedelbasis tot aan
canalis sacralis.
3. Lig. Flavum: verbindt lamina met elkaar, uitgespannen
tussen boven-en onderrand van opeenvolgende wervelbogen.
4. Lig. Intertransversarium: tussen processus accessorii van pocessus transversi aan
weers zijden. Is in het lumbale gebied goed ontwikkeld.
5. Lig. Interspinale: verbindt processus spinosi onderling.
6. Lig. Supraspinale: zet zich naar achteren voort en zit vast op de toppen van de
processus spinosi.
, 1.6 De spieren
Belangrijke rol in het stabiliseren, bewegen en controleren van de wervelkolom. Kracht en
lengte zijn zeer belangrijk om een goede houding te optimaliseren.
Buikspieren:
Ventrale buikspieren: Obliquus abdominis
Rechte: internus
Rectus abdominis Dwarse:
Pyramidalis Transversus
Schuine: abdominis
Obliquus abdominis Dorsale buikspieren:
externus Quadratus
lumborum
Heupspieren:
Ventrale heupspieren Dorsale heupspieren
Iliopsoas (psoas Gluteus maximus
major en iliacus) Gluteus medius
Psoas minor Gluteus minimus
Prirformis
1.7 De mobiliteit van de wervelkolom
Nucleus pulposus vormt de kern van het bewegingscentrum. De richting van de
facetgewrichten zullen de beweging oriënteren, maar worden beperkt door ligamenten,
spieren en kapsels.
De verhouding wervelhoogte/discushoogte bepaalt per functionele eenheid de grootte van
de mobiliteit in het dieptevlak hoe kleiner de verhouding, hoe kleiner de
bewegingsuitslag.
1.7.1 Flexie van de lumbale wervelkolom
= anterieure compressie van de discus nucleus verplaatst naar achteren.
Grootste bewegingsuitslag is in lumbale wervels
Bepaald door beweging van het bekken
Elke functionele eenheid buigt ongeveer 9° totaal 45° verder flexie? Bekken
voorwaarts kantelen
Langdurige flexie transleert bovenste wervel. Tegengehouden door inferieure
facetvlak van de bovenste wervel dat tegen het superieure facetvlak van de
onderliggende wervel botst
Facetgewrichten hebben een belangrijke rol in het
tegenhouden van de flexie en stabilisatie van wervelkolom