Samenvatting algemene pathologie
= examenvraag of term
Hoofdstuk 1: inleiding tot de pathologie
- Pathologie is de leer van de letsels. Letsels
ontstaan bij elke afwijking of onderbreking
van de normale structuur en functie van
cellen, weefsels, organen en volledige
organismen.
Letsel: abnormaliteit t.h.v. cellen,
weefsels, organen etc veroorzaakt door
de noxe en/of gastheerrectie
- Etiologie: oorzaak van de letsels. Vaak door
een noxe: factor die in te grote mate
(voorbeeld teveel voedsel) of te kleine mate
(voorbeeld groeihormoon of watertekort)
toegediend/aanwezig is.
MIDNIT (Metabool (vb. hypoglycemie), Infectieus (vb. corona), Degeneratie (vb.
dementie), Neoplasie (vb. borstkanker), Inflammatie (vb. insectenbeet) en Trauma (vb.
snijwonde))
- Pathogenese: opeenvolging van fenomenen vanaf inwerking noxe.
- Symptoom: klinische veruiterlijking van ziekte zoals bijv. koorts of manken.
- Diagnose: waargenomen ziektebeeld of afwijking een naam geven
- Prognose: voorspelling over het verdere ziekteverloop.
- Pathologische onderzoekstechnieken:
Histochemie is gebaseerd op chemische reacties tussen kleurstof en het weefsel
waardoor bepaalde chemische bestanddelen in weefsels specifiek aankleuren vb.
pruisisch blauw om ijzerstapeling aan te tonen bij longstuwing
Enzymhistochemie: toont bepaalde enzymes in weefsels aan (omzetting van substraat
door actieve weefselenzymen tot gekleurd reactieproduct). Hierbij moet thermische
fixatie worden toegepast (vriescoupes) omdat chemische fixatie de enzymen inactiveert
, Immunohistochemie:
A. Klassieke lichtmicroscopische techniek: bepaalde componenten in weefselcoupes
worden aangetoond met specifieke antistoffen
B. Immunofluorescentie: er wordt en fluorescerende stof aan de antistof toegevoegd.
Na excitatie met bijv. UV licht wordt zichtbaar licht gereflecteerd. Voorbeelden van
fluorescerende stoffen: FITC (groen), TRITC (rood) en DAPI (blauw).
+: dubbele en multipele kleuringen overlay mogelijk
-: lage gevoeligheid, structuren op de achtergrond zijn niet zichtbaar
Hoofdstuk 2: stofwisselings-
stoornissen
- Probleem met vrije radicalen in de pathologie
- Leg hypoxidose uit + verschillende vormen
- Term: stofwisselingsstoornis = een stoornis in
het metabolisme; sommige pathways gaan
meer door dan andere; probleem in het
katabolisme/anabolisme; evenwicht van het
metabolisme is gestoord.
Kwantitatieve afwijking in de
biochemische processen van opbouw en afbraak; bestaande biochemische processen
gaan onvolledig, in te geringe of in overmaat door of op een verkeerde plaats.
Opstapeling van substraat in bepaalde cellen of in het interstitium en/of ontbreken van
bepaalde weefselbestanddelen
Adaptief vermogen van cellen wordt overschreden.
- Hypertrofie = cellen + organellen vergroten
- Hyperplasie = cellen + organellen vermeerderen in aantal
- Volumetrische atrofie = afname in het volume van cellen en/of volume cellulaire structuren
- Numerische atrofie = afname van het aantal cellen
- Degeneratie = morfologische uiting van een stofwisselingsstoornis die nog niet heeft geleid
tot celdood (anders necrose)
- Dystrofie: ziekte de veroorzaakt wordt door een stofwisselingsstoornis (vb. dystrofische
verkalking)
- Hypoxidose = degeneratieve verandering door stoornis in de oxidatieve
energieproductie (oxidatieve fosforylatie)
3 oorzaken:
1. Zuurstofgebruik (zuurstof)
a. Hypoxaemische hypoxidose
Hypoxie kan komen door te lage partiële zuurstofdruk in de ademlucht (vb.
hoogteziekte), door verhindering van de luchttoevoer (vb. stenose van de larynx),
door stoornis in de pulmonaire gasuitwisseling (vb. longoedeem), door stoornis in
het zuurstoftransport in het bloed (vb. CO-intoxicatie) of door bijmenging van
veneus bloed bij arterieel bloed (vb. PDA)
Symptomen: cyanose: donker bloed en blauwverkleuring van de weefsels
b. Ischemische hypoxidose
door te geringe bloedaanvoer van O2 of oxideerbare substanties naar de cellen
t.g.v. verminderde arteriële bloedtoevoer (ischemie)
Symptomen: bleke weefsels of cyanotisch + koude weefsels + lokale acidose (want
verminderde CO2 afvoer)
2
, c. Stuwingshypoxidose
door verminderde aanvoer van O2 of oxideerbare stoffen door blokkade van de
veneuze retour (stuwing)
Symptomen: cyanose met toegenomen bloedvolume in het orgaan want het bloed
geraakt niet meer weg + lokale acidose (CO2 niet meer afgevoerd)
2. Blokkage van de intramitochondriale oxidatieprocessen (kachel)
d. Histotoxische hypoxidose
doordat de mitochondriën kapot zijn kan er geen O2 meer worden gegenereerd
(bijv. door beschadiging aan de mito’s)
3. Onvoldoende beschikbaarheid van oxideerbare stoffen (brandbare stof)
e. Hypoglycemische hypoxidose
gestoorde energieproductie door onvoldoende glucose bijvoorbeeld bij vasten of
malabsorptie.
Gevoeligheid voor hypoxidose:
1. Hersenen zijn bijzonder gevoelig, binnen 3 minuten kan er irreversibele celbeschadiging
optreden
2. Centrolobulaire hepatocyten zijn bijzonder gevoelig vanwege de specifieke portale circulatie
3. Medulla van de nier + nierpapillen: erg gevoelig
4. Skeletspier en hartspier zijn bijzonder efficiënt in het onttrekken van O2, maar wegens de
zeer hoge behoefte aan O2 toch gevoelig
5. Foetus in de 2e helft van de dracht en tijdens de partus is relatief weerstandig aan
zuurstofgebrek.
Noxe/etiologieën verantwoordelijk voor degeneratie:
1. Zuurstoftekort: hypoxie en anoxie
Systemisch: door verstikking, stoornis in Hb of blokkade van de cellulaire respiratie
Lokaal: door ischemie infarct, cyanose
CO-intoxicatie: bloed is kersrood roodverkleuring van de huid
Nitrietvergiftiging: methemoglobinemie (bruin)
Cyanidevergiftiging: cyanohemoglobine gaat verbrandingssysteem platleggen
Ischemie: vb afsnoering darmsegment leidt tot hemorrhagische infacering en afsterven
2. Fysische factoren
a. Mechanisch: trauma veroorzaakt direct schade aan de cellen of schaadt de bloedtoevoer
b. Elektrisch: stroom genereert warmte in de weefsels en interfereert met prikkelgeleiding
hartstilstand
c. Radiatie: beïnvloedt genetisch materiaal, ioniseert cellulair water met vorming van vrije
radicalen. Vb. melanoom door zonlicht
d. Thermisch: extreme koude bemoeilijkt de bloedtoevoer, intracellulaire ijskristallen
doorprikken celmembraan / extreme hitte denatureert enzymen en andere eiwitten
3. Infectieuze agentia
Virussen (koortsblaas bij Herpes labialis), bacteriën (diarree bij E. coli), schimmels +
gisteren (Microsporum canis) en parasieten (vb. milky spots bij Ascaris suum)
4. Voedingsonevenwicht en carenties (vb. tekort aan Selenium/vit E)
5. Genetische defecten
Congenitaal -> ichtyosis congenitalis = schubbenhuid
Verworven -> Creutzfeldt-Jakob = humane BSE
6. Toxines en chemicaliën
Mechanismen: productie vrije radicalen, blokkage membraanreceptoren, stimulatie
membraanreceptoren, wijziging celpermeabiliteit, wijziging enzymsystemen, beschadiging
celcomponenten etc.
3
, Voorbeeld: gifplanten
7. Immunologische dysfunctie
Congenitaal vb. thymusaplasie bij ‘nude’ muis
Verworven vb. aids (infectie CD4+ T cellen)
Auto-immuunziekte vb. lupus erythematosus
8. Veroudering
Typische ouderdomsletsels: nodulaire hyperplasie van de lever, pancreas, bijnier, milt en
schildklier.
Effect van verouderen heeft te maken met het metabolisme turnover van cellen. Kun je
beïnvloeden in je leven, veel stress verhoogd metabolisme korter leven.
9. Onevenwicht in werklast
te geringe of overdreven belasting is niet gezond
Bepaalde genetische aandoeningen (vb. myostatine gen defect) en hormoontherapieën
geven het beeld van adaptatie aan verhoogde werklast
Algemene pathogenese van degeneratie
1. Vrije radicalen
2. Stoornissen in de membraanreceptoren
3. Rechtstreekse beschadiging van membranen
4. Rechtstreekse inwerking op celorganellen en enzymen
Vrije radicalen hebben een ongepaard elektron en zijn erg reactief.
Reactieve Oxygen Species (ROS) zijn zelf radicalen of geven aanleiding tot radicaalvorming
Superoxide ion (O2-), Hydroxylradicaal OH-, hypochlortiet OCl-, waterstofperoxide H2O2 en
natief zuurstof O2
Normaal is er inactivatie van vrije radicalen door enzymen (catalase, gluthation
peroxydase en superoxide simutase)
Selenium, vitamine E + C zijn anti-oxidantia
Ontstaan van vrije radicalen:
1. Absorptie van stralingsenergie (UV, rontgen)
2. Exogene stoffen (CCl4 CCl3-)
3. Enzymatische metabolisatie van exogene stoffen
4. Endogene, oxidatieve reacties (oxidatieve/respiratoire burst)
Radicalen zorgen voor een reactie met het plasmamembraan en dus voor verklontering
(want plasmamebraan bevat eiwitten en lipiden)
Vrije radicaal zoekt continu H+, deze zitten veel in het plasmamembraan. Vrije radicalen
pakken de H van een C atoom die
tussen de dubbele bindingen zit.
Onverzadigde vetten worden dus het
eerste aangevallen (reden dat je
omega 3 en 6 moet opnemen zodat je
het kapotte plasmamembraan kan repareren) In het plasmamembraan wordt het een
aldehyde door self-propagation. Steeds een H+ bij de buurman afpakken.
Radicalen vallen naast lipiden ook eiwitten aan.
Gevolgen van vrije radicalen:
1. Permeabiliteitsstoornis door beschadiging van de membraansystemen en door afbraak van
ionkanalen met herverdeling van Na+/K+/Ca2+/Mg2+ celzwelling
2. Gestoorde eiwitsynthese door DNA beschadiging en membraanschade aan RER en golgi
3. Stijging cytosolisch Ca2+ door beschadiging RER en mitochondriën
4
= examenvraag of term
Hoofdstuk 1: inleiding tot de pathologie
- Pathologie is de leer van de letsels. Letsels
ontstaan bij elke afwijking of onderbreking
van de normale structuur en functie van
cellen, weefsels, organen en volledige
organismen.
Letsel: abnormaliteit t.h.v. cellen,
weefsels, organen etc veroorzaakt door
de noxe en/of gastheerrectie
- Etiologie: oorzaak van de letsels. Vaak door
een noxe: factor die in te grote mate
(voorbeeld teveel voedsel) of te kleine mate
(voorbeeld groeihormoon of watertekort)
toegediend/aanwezig is.
MIDNIT (Metabool (vb. hypoglycemie), Infectieus (vb. corona), Degeneratie (vb.
dementie), Neoplasie (vb. borstkanker), Inflammatie (vb. insectenbeet) en Trauma (vb.
snijwonde))
- Pathogenese: opeenvolging van fenomenen vanaf inwerking noxe.
- Symptoom: klinische veruiterlijking van ziekte zoals bijv. koorts of manken.
- Diagnose: waargenomen ziektebeeld of afwijking een naam geven
- Prognose: voorspelling over het verdere ziekteverloop.
- Pathologische onderzoekstechnieken:
Histochemie is gebaseerd op chemische reacties tussen kleurstof en het weefsel
waardoor bepaalde chemische bestanddelen in weefsels specifiek aankleuren vb.
pruisisch blauw om ijzerstapeling aan te tonen bij longstuwing
Enzymhistochemie: toont bepaalde enzymes in weefsels aan (omzetting van substraat
door actieve weefselenzymen tot gekleurd reactieproduct). Hierbij moet thermische
fixatie worden toegepast (vriescoupes) omdat chemische fixatie de enzymen inactiveert
, Immunohistochemie:
A. Klassieke lichtmicroscopische techniek: bepaalde componenten in weefselcoupes
worden aangetoond met specifieke antistoffen
B. Immunofluorescentie: er wordt en fluorescerende stof aan de antistof toegevoegd.
Na excitatie met bijv. UV licht wordt zichtbaar licht gereflecteerd. Voorbeelden van
fluorescerende stoffen: FITC (groen), TRITC (rood) en DAPI (blauw).
+: dubbele en multipele kleuringen overlay mogelijk
-: lage gevoeligheid, structuren op de achtergrond zijn niet zichtbaar
Hoofdstuk 2: stofwisselings-
stoornissen
- Probleem met vrije radicalen in de pathologie
- Leg hypoxidose uit + verschillende vormen
- Term: stofwisselingsstoornis = een stoornis in
het metabolisme; sommige pathways gaan
meer door dan andere; probleem in het
katabolisme/anabolisme; evenwicht van het
metabolisme is gestoord.
Kwantitatieve afwijking in de
biochemische processen van opbouw en afbraak; bestaande biochemische processen
gaan onvolledig, in te geringe of in overmaat door of op een verkeerde plaats.
Opstapeling van substraat in bepaalde cellen of in het interstitium en/of ontbreken van
bepaalde weefselbestanddelen
Adaptief vermogen van cellen wordt overschreden.
- Hypertrofie = cellen + organellen vergroten
- Hyperplasie = cellen + organellen vermeerderen in aantal
- Volumetrische atrofie = afname in het volume van cellen en/of volume cellulaire structuren
- Numerische atrofie = afname van het aantal cellen
- Degeneratie = morfologische uiting van een stofwisselingsstoornis die nog niet heeft geleid
tot celdood (anders necrose)
- Dystrofie: ziekte de veroorzaakt wordt door een stofwisselingsstoornis (vb. dystrofische
verkalking)
- Hypoxidose = degeneratieve verandering door stoornis in de oxidatieve
energieproductie (oxidatieve fosforylatie)
3 oorzaken:
1. Zuurstofgebruik (zuurstof)
a. Hypoxaemische hypoxidose
Hypoxie kan komen door te lage partiële zuurstofdruk in de ademlucht (vb.
hoogteziekte), door verhindering van de luchttoevoer (vb. stenose van de larynx),
door stoornis in de pulmonaire gasuitwisseling (vb. longoedeem), door stoornis in
het zuurstoftransport in het bloed (vb. CO-intoxicatie) of door bijmenging van
veneus bloed bij arterieel bloed (vb. PDA)
Symptomen: cyanose: donker bloed en blauwverkleuring van de weefsels
b. Ischemische hypoxidose
door te geringe bloedaanvoer van O2 of oxideerbare substanties naar de cellen
t.g.v. verminderde arteriële bloedtoevoer (ischemie)
Symptomen: bleke weefsels of cyanotisch + koude weefsels + lokale acidose (want
verminderde CO2 afvoer)
2
, c. Stuwingshypoxidose
door verminderde aanvoer van O2 of oxideerbare stoffen door blokkade van de
veneuze retour (stuwing)
Symptomen: cyanose met toegenomen bloedvolume in het orgaan want het bloed
geraakt niet meer weg + lokale acidose (CO2 niet meer afgevoerd)
2. Blokkage van de intramitochondriale oxidatieprocessen (kachel)
d. Histotoxische hypoxidose
doordat de mitochondriën kapot zijn kan er geen O2 meer worden gegenereerd
(bijv. door beschadiging aan de mito’s)
3. Onvoldoende beschikbaarheid van oxideerbare stoffen (brandbare stof)
e. Hypoglycemische hypoxidose
gestoorde energieproductie door onvoldoende glucose bijvoorbeeld bij vasten of
malabsorptie.
Gevoeligheid voor hypoxidose:
1. Hersenen zijn bijzonder gevoelig, binnen 3 minuten kan er irreversibele celbeschadiging
optreden
2. Centrolobulaire hepatocyten zijn bijzonder gevoelig vanwege de specifieke portale circulatie
3. Medulla van de nier + nierpapillen: erg gevoelig
4. Skeletspier en hartspier zijn bijzonder efficiënt in het onttrekken van O2, maar wegens de
zeer hoge behoefte aan O2 toch gevoelig
5. Foetus in de 2e helft van de dracht en tijdens de partus is relatief weerstandig aan
zuurstofgebrek.
Noxe/etiologieën verantwoordelijk voor degeneratie:
1. Zuurstoftekort: hypoxie en anoxie
Systemisch: door verstikking, stoornis in Hb of blokkade van de cellulaire respiratie
Lokaal: door ischemie infarct, cyanose
CO-intoxicatie: bloed is kersrood roodverkleuring van de huid
Nitrietvergiftiging: methemoglobinemie (bruin)
Cyanidevergiftiging: cyanohemoglobine gaat verbrandingssysteem platleggen
Ischemie: vb afsnoering darmsegment leidt tot hemorrhagische infacering en afsterven
2. Fysische factoren
a. Mechanisch: trauma veroorzaakt direct schade aan de cellen of schaadt de bloedtoevoer
b. Elektrisch: stroom genereert warmte in de weefsels en interfereert met prikkelgeleiding
hartstilstand
c. Radiatie: beïnvloedt genetisch materiaal, ioniseert cellulair water met vorming van vrije
radicalen. Vb. melanoom door zonlicht
d. Thermisch: extreme koude bemoeilijkt de bloedtoevoer, intracellulaire ijskristallen
doorprikken celmembraan / extreme hitte denatureert enzymen en andere eiwitten
3. Infectieuze agentia
Virussen (koortsblaas bij Herpes labialis), bacteriën (diarree bij E. coli), schimmels +
gisteren (Microsporum canis) en parasieten (vb. milky spots bij Ascaris suum)
4. Voedingsonevenwicht en carenties (vb. tekort aan Selenium/vit E)
5. Genetische defecten
Congenitaal -> ichtyosis congenitalis = schubbenhuid
Verworven -> Creutzfeldt-Jakob = humane BSE
6. Toxines en chemicaliën
Mechanismen: productie vrije radicalen, blokkage membraanreceptoren, stimulatie
membraanreceptoren, wijziging celpermeabiliteit, wijziging enzymsystemen, beschadiging
celcomponenten etc.
3
, Voorbeeld: gifplanten
7. Immunologische dysfunctie
Congenitaal vb. thymusaplasie bij ‘nude’ muis
Verworven vb. aids (infectie CD4+ T cellen)
Auto-immuunziekte vb. lupus erythematosus
8. Veroudering
Typische ouderdomsletsels: nodulaire hyperplasie van de lever, pancreas, bijnier, milt en
schildklier.
Effect van verouderen heeft te maken met het metabolisme turnover van cellen. Kun je
beïnvloeden in je leven, veel stress verhoogd metabolisme korter leven.
9. Onevenwicht in werklast
te geringe of overdreven belasting is niet gezond
Bepaalde genetische aandoeningen (vb. myostatine gen defect) en hormoontherapieën
geven het beeld van adaptatie aan verhoogde werklast
Algemene pathogenese van degeneratie
1. Vrije radicalen
2. Stoornissen in de membraanreceptoren
3. Rechtstreekse beschadiging van membranen
4. Rechtstreekse inwerking op celorganellen en enzymen
Vrije radicalen hebben een ongepaard elektron en zijn erg reactief.
Reactieve Oxygen Species (ROS) zijn zelf radicalen of geven aanleiding tot radicaalvorming
Superoxide ion (O2-), Hydroxylradicaal OH-, hypochlortiet OCl-, waterstofperoxide H2O2 en
natief zuurstof O2
Normaal is er inactivatie van vrije radicalen door enzymen (catalase, gluthation
peroxydase en superoxide simutase)
Selenium, vitamine E + C zijn anti-oxidantia
Ontstaan van vrije radicalen:
1. Absorptie van stralingsenergie (UV, rontgen)
2. Exogene stoffen (CCl4 CCl3-)
3. Enzymatische metabolisatie van exogene stoffen
4. Endogene, oxidatieve reacties (oxidatieve/respiratoire burst)
Radicalen zorgen voor een reactie met het plasmamembraan en dus voor verklontering
(want plasmamebraan bevat eiwitten en lipiden)
Vrije radicaal zoekt continu H+, deze zitten veel in het plasmamembraan. Vrije radicalen
pakken de H van een C atoom die
tussen de dubbele bindingen zit.
Onverzadigde vetten worden dus het
eerste aangevallen (reden dat je
omega 3 en 6 moet opnemen zodat je
het kapotte plasmamembraan kan repareren) In het plasmamembraan wordt het een
aldehyde door self-propagation. Steeds een H+ bij de buurman afpakken.
Radicalen vallen naast lipiden ook eiwitten aan.
Gevolgen van vrije radicalen:
1. Permeabiliteitsstoornis door beschadiging van de membraansystemen en door afbraak van
ionkanalen met herverdeling van Na+/K+/Ca2+/Mg2+ celzwelling
2. Gestoorde eiwitsynthese door DNA beschadiging en membraanschade aan RER en golgi
3. Stijging cytosolisch Ca2+ door beschadiging RER en mitochondriën
4