hoofdstuk 8: Platyhelminthes
1. Inleiding en diagnose
• Platyhelminthes of platwormen zijn ofwel vrijlevend (klasse Turbellaria) of parasitair (klassen Trematoda en Cestoda)
• Turbellaria wordt beschouwd als de primitiefste klasse
• Trematoda en Cestoda hebben morfologische aanpassingen en reducties in verband met hun parasitaire levenswijze
• vertonen bilaterale symmetrie
• behoren tot de Lophotrochozoa
• hun lichaam is aangepast voor gerichte voortbeweging en is dorso-ventraal afgeplat
• ze hebben een duidelijke kop- en staartstreek
• ontwikkelen drie kiembladen: ectoderm, endoderm en mesoderm
• mesoderm vormt geen lichaamsholte (coeloom), maar bouwt organen (zoals spieren, excretie- en voortplantingsstelsels)
en de ruimtes tussen de organen op met los weefsel (parenchym of mesenchym)
• de epidermis heeft
◦bij de vrijlevende Turbellaria de klassieke structuur van een normaal epitheel dat geciliëerd is
◦bij de parasitaire Trematoda en Cestoda (hebben zuignappen en/of haken)
-> epitheel is verzonken, maar de bovenkanten van de epitheelcellen vormen de cuticula
• het spijsverteringsstelsel heeft een mond maar geen anus en is vaak vertakt
• bij de Cestoda (lintwormen) ontbreekt het spijsverteringsstelsel volledig
• het zenuwstelsel bestaat uit een paar kopganglia verbonden met 1 tot 3 paar longitudinale zenuwstrengen die door het
lichaam lopen
• het excretiestelsel bestaat uit protonephridia die uitmonden in een sterk vertakt netwerk van afvoergangen
• goed ontwikkeld spierstelsel
• ze hebben geen skelet, geen bloedvatenstelsel en geen ademhalingsstelsel
• voortplanting is ingewikkeld en vooral sterk ontwikkelt bij parasitaire vormen
◦vrijwel alle platwormen zijn hermafrodiet en de bevruchting is meestal inwendig
◦zelfbevruchting komt zelden voor
◦eieren bevatten dooier en kunnen zich rechtstreeks ontwikkelen of via 1 of meerdere larvale stadia
◦aseksuele voortplanting komt slechts voor bij enkele soorten
,DIAGNOSE VAN DE PLATYHELMINTHES
• morfologie
◦dorsoventraal afgeplat, bilateraal symmetrisch, zonder aanhangsels
◦geen lichaamsholte (acoelomaat); mesodermaal parenchym tussen ectoderm en entoderm
• fysiologie
◦centraal zenuwstelsel, een paar kopganglia en tot 3 paar zenuwstrengen in het lichaam
◦indien spijsverteringskanaal aanwezig, dan onvolledig
◦eventueel absorptie van opgeloste voedingsstoffen doorheen de epidermis
◦geen bloedvaten- of ademhalingsstelsel
◦osmoregulatie met behulp van protonephridia
• voortbeweging
◦kruipend, zwemmend, of passief in een gastheer
• voortplanting
◦meestal eenhuizig, maar zelden zelfbevruchtend
◦soms is aseksuele deling mogelijk
• ontwikkeling
◦ontwikkeling direct of indirect via enkele larvale stadia
• habitat
◦aquatisch (zoetwater of marien) of endoparasitair
◦wereldwijde verspreiding
• grootte
◦van minder dan 1 mm tot meer dan 10 m
• diversiteit
◦ongeveer 18,000 beschreven recente soorten
, 2. Belangrijke recente groepen
• cl. turbellaria: vooral vrijlevende platwormen met een goed ontwikkeld spijsverteringsstelsel, sommige zijn parasitair
• cl. monogenea: parasitaire platwormen op vissen met zuignappen en een ophisthaptor structuur voor vasthechting,
hebben een goed ontwikkeld spijsverteringsstelsel
• cl. trematoda: parasitaire platwormen met 1 of meer zuignappen, goed ontwikkeld spijsverteringsstelsel
• cl. cestoda: parasitaire platwormen met zuignappen en/of hakenkransen, geen spijsverteringsstelsel
3. Classis Turbellaria
• vrijlevende platwormen die variëren van microscopisch kleine soorten tot exemplaren met een lengte van 60 cm
• kleinere soorten zijn vaak onopvallend witachtig terwijl grotere soorten vaak felgekleurd zijn
• het lichaam is breed afgeplat met een driehoekige kop en een stompe afgeronde staart
• bij veel kleinere soorten is het lichaam niet typisch afgeplat maar hebben ze een ronde of ovale dwarse doorsnede
• 2 of meer donkere oogjes bevinden zich dorsaal in de kopstreek dicht bij de lengteas
• de meeste turbellaria zijn vluchten voor sterk licht (negatief fototactisch)
• de mond bevindt zich ventraal ongeveer in het midden van het lichaam
• ze nemen zeer goed chemische prikkels waar en hebben een goed ontwikkelde tastzin
3.1 Bouwplan
cellen:
• het lichaam is bedekt met een éénlagige epidermis bestaande uit kubische pigmenthoudende cellen die rusten op een
elastische basale membraan
• in de epidermis bevinden zich zintuigcellen en rhabdieten (cellen met kleine spoelvormige lichaampjes) die bij aanval of
verdediging uitgeslingerd kunnen worden
• op de ventrale zijde liggen gecilieerde cellen en slijmproducerende kliercellen
spieren:
• net onder de basale membraan bevinden zich circulaire spierbundels en daaronder longitudinale spierbundels daarnaast
zijn er ook dorsoventrale spieren aanwezig
• alle spieren zijn van mesodermale oorsprong en dragen bij aan de beweging van de worm
1. Inleiding en diagnose
• Platyhelminthes of platwormen zijn ofwel vrijlevend (klasse Turbellaria) of parasitair (klassen Trematoda en Cestoda)
• Turbellaria wordt beschouwd als de primitiefste klasse
• Trematoda en Cestoda hebben morfologische aanpassingen en reducties in verband met hun parasitaire levenswijze
• vertonen bilaterale symmetrie
• behoren tot de Lophotrochozoa
• hun lichaam is aangepast voor gerichte voortbeweging en is dorso-ventraal afgeplat
• ze hebben een duidelijke kop- en staartstreek
• ontwikkelen drie kiembladen: ectoderm, endoderm en mesoderm
• mesoderm vormt geen lichaamsholte (coeloom), maar bouwt organen (zoals spieren, excretie- en voortplantingsstelsels)
en de ruimtes tussen de organen op met los weefsel (parenchym of mesenchym)
• de epidermis heeft
◦bij de vrijlevende Turbellaria de klassieke structuur van een normaal epitheel dat geciliëerd is
◦bij de parasitaire Trematoda en Cestoda (hebben zuignappen en/of haken)
-> epitheel is verzonken, maar de bovenkanten van de epitheelcellen vormen de cuticula
• het spijsverteringsstelsel heeft een mond maar geen anus en is vaak vertakt
• bij de Cestoda (lintwormen) ontbreekt het spijsverteringsstelsel volledig
• het zenuwstelsel bestaat uit een paar kopganglia verbonden met 1 tot 3 paar longitudinale zenuwstrengen die door het
lichaam lopen
• het excretiestelsel bestaat uit protonephridia die uitmonden in een sterk vertakt netwerk van afvoergangen
• goed ontwikkeld spierstelsel
• ze hebben geen skelet, geen bloedvatenstelsel en geen ademhalingsstelsel
• voortplanting is ingewikkeld en vooral sterk ontwikkelt bij parasitaire vormen
◦vrijwel alle platwormen zijn hermafrodiet en de bevruchting is meestal inwendig
◦zelfbevruchting komt zelden voor
◦eieren bevatten dooier en kunnen zich rechtstreeks ontwikkelen of via 1 of meerdere larvale stadia
◦aseksuele voortplanting komt slechts voor bij enkele soorten
,DIAGNOSE VAN DE PLATYHELMINTHES
• morfologie
◦dorsoventraal afgeplat, bilateraal symmetrisch, zonder aanhangsels
◦geen lichaamsholte (acoelomaat); mesodermaal parenchym tussen ectoderm en entoderm
• fysiologie
◦centraal zenuwstelsel, een paar kopganglia en tot 3 paar zenuwstrengen in het lichaam
◦indien spijsverteringskanaal aanwezig, dan onvolledig
◦eventueel absorptie van opgeloste voedingsstoffen doorheen de epidermis
◦geen bloedvaten- of ademhalingsstelsel
◦osmoregulatie met behulp van protonephridia
• voortbeweging
◦kruipend, zwemmend, of passief in een gastheer
• voortplanting
◦meestal eenhuizig, maar zelden zelfbevruchtend
◦soms is aseksuele deling mogelijk
• ontwikkeling
◦ontwikkeling direct of indirect via enkele larvale stadia
• habitat
◦aquatisch (zoetwater of marien) of endoparasitair
◦wereldwijde verspreiding
• grootte
◦van minder dan 1 mm tot meer dan 10 m
• diversiteit
◦ongeveer 18,000 beschreven recente soorten
, 2. Belangrijke recente groepen
• cl. turbellaria: vooral vrijlevende platwormen met een goed ontwikkeld spijsverteringsstelsel, sommige zijn parasitair
• cl. monogenea: parasitaire platwormen op vissen met zuignappen en een ophisthaptor structuur voor vasthechting,
hebben een goed ontwikkeld spijsverteringsstelsel
• cl. trematoda: parasitaire platwormen met 1 of meer zuignappen, goed ontwikkeld spijsverteringsstelsel
• cl. cestoda: parasitaire platwormen met zuignappen en/of hakenkransen, geen spijsverteringsstelsel
3. Classis Turbellaria
• vrijlevende platwormen die variëren van microscopisch kleine soorten tot exemplaren met een lengte van 60 cm
• kleinere soorten zijn vaak onopvallend witachtig terwijl grotere soorten vaak felgekleurd zijn
• het lichaam is breed afgeplat met een driehoekige kop en een stompe afgeronde staart
• bij veel kleinere soorten is het lichaam niet typisch afgeplat maar hebben ze een ronde of ovale dwarse doorsnede
• 2 of meer donkere oogjes bevinden zich dorsaal in de kopstreek dicht bij de lengteas
• de meeste turbellaria zijn vluchten voor sterk licht (negatief fototactisch)
• de mond bevindt zich ventraal ongeveer in het midden van het lichaam
• ze nemen zeer goed chemische prikkels waar en hebben een goed ontwikkelde tastzin
3.1 Bouwplan
cellen:
• het lichaam is bedekt met een éénlagige epidermis bestaande uit kubische pigmenthoudende cellen die rusten op een
elastische basale membraan
• in de epidermis bevinden zich zintuigcellen en rhabdieten (cellen met kleine spoelvormige lichaampjes) die bij aanval of
verdediging uitgeslingerd kunnen worden
• op de ventrale zijde liggen gecilieerde cellen en slijmproducerende kliercellen
spieren:
• net onder de basale membraan bevinden zich circulaire spierbundels en daaronder longitudinale spierbundels daarnaast
zijn er ook dorsoventrale spieren aanwezig
• alle spieren zijn van mesodermale oorsprong en dragen bij aan de beweging van de worm