7. Deel 4: machtstructuren: mens als lid
7.1. identiteit
Ervaringskaders = ideële basis van conflicten. > irritatie kan ontstaan door
andere ideeën. Irritatie wordt gedreven door een onbewuste structuur.
Cultuur is overgeleverd > structuur van goed en slecht zijn onderscheiden
binnen symbolenstructuur wat maakt dat het onbewust is > irritatie soms
onbegrepen.
Perspectief van andere persoon leren kennen, waarom is er dan toch nog
conflict?
= materiële basis van conflict = belangen die vasthangen aan macht. (eco
en pol factoren)
Actor: identificeert zich met de groep die bepaalde kenmerken heeft,
ideeën, lidmaatschappen
Tekens identiteit (de groep)
Institutie = bevestigende praktijk (iets wat je gewoon doet als lid
van de groep) maar verwacht van de groep dat je deze identiteit
toont
Maar er is sociale identiteit:
Culturele, etnische, gender klasse, … is dat die onvermijdelijke basis
van conflict? Bijvoorbeeld: volgens mijn groep moet het zo; anders
verlies ik mijn zeggenschap als lid van de groep
7.1.1. Visies op nationale/etnische identiteit (Eriksen)
4 visies op identiteit:
Voorstellen als twee uitersten op een continuüm
1. Instrumentalisme:
a. Identiteit is instrumenteel > identiteit bestaat uit symbolen en
zo vormt men een natie/volk
b. politici manipuleren bewust symbolen van verwachtschap en
etniciteit voor ‘natie’ (standpunt Cohen)
2. Primordialisme (perennialism)
a. Culturele kern die bevestigd wordt en die in stand gehouden
wordt generatie op generatie
b. Er bestaat een culturele kern zoals ‘Nuer’ volk/etnie
bestendigd en ontwikkeld door collectieve ervaring (standpunt
Geertz)
, 3. Constructivisme
a. Identiteit wordt ge(re)construeerd, vaak een uitvinding door
nieuwe elites voor cohesie van de groep > dit is niet altijd
bewust (is verschil met instrumentalisme) Elites worden
sterker naar gelang ze meer identiteit construeren (Standpunt
Gellner en Anderson)
b. Hoe meer druk op een groep van buitenaf, hoe meer de groep
zich verbonden voelt = de regel van Simmel
4. Essentialisme
a. Identiteit groeit organisch uit gedeelde culturele essentie
b. Kan niet anders dan identificeren met een groep (Huntington)
constructivisme: gevolg van
groepsprocessen hoort bij het
structuur-materialisme
essentialisme: structuur-
idealisme = ideële structuur
waar mensen niet kunnen aan
ontsnappen
instrumentalisme = actor-
materialisme
primordialisme = actor-idealist
7.1.2. Imagined Communities
Postkoloniale studies, sociolinguïstiek over identiteitsconstructie.
19de eeuw in EU: overal naties opduiken > identiteiten die zich
identificeren met een natie. Het heeft te maken met het inbeelden van een
gemeenschap en dit heeft te maken met het printed capitalism > lezen
van boeken waarbij je een persoon moet voorstellen waarmee je je
identificeert. = inbeelden van een gemeenschap.
Dus constructie MAAR ook proces die onbewust is (via mechanisme van
inbeelden)
Bijvoorbeeld: Vlaming assumptie 1 taal = 1 cultuur
- Progressieve Vlamingen
- Conservatieve Vlamingen
Speech community: bijvoorbeeld klimaatopwarming (en dit is niet beperkt
tot Vlamingen)
, Culturele antropologen zien cultuur als geconstrueerd, maar niet louter als
instrumenteel. Identiteit identiteit
Cultuur is geconstrueerd maar ook primordiaal volgens Benedict Anderson
7.1.3. Identiteit en etnisch conflict: 3 gevalstudies van Eriksen
Ex-Joegoslavië:
Was een land voor de val van de muur. Dit bestond uit verschillende
regio’s (Servië, Kroatië en Bosnië)
In Servië: orthodoxe Christenen
Kroatië: Katholieken
Bosnië: Moslims
Dit waren geen drie etnische groepen, ze hebben dezelfde etnische
achtergrond, ze stammen af van dezelfde groepen. Grootste verschil zijn
de religieuze keuzes > oorlog. Geen etnisch conflict maar wel oorlog.
Identiteit werd etnisch gemaakt, maar dit was een construct want het
verschil was religieus en geografisch, niet etnisch.
Fiji: twee groepen met verschillende etnische achtergrond
Christelijke Polynesiërs
Indiase hindoe immigranten
Tussen deze twee groepen is er geen geweld, maar wel een etnisch
verschil
India: moslim en hindoes een religieus verschil > geen oorlog maar wel
spanningen. Rijken en armen > sociale klassen wordt doorkruist door het
religieus verschil.
Volgende stap: verklaring – wanneer leidt identiteit tot conflict
1. Sociaal – sociale patronen die tot conflict kunnen leiden
a. Competitie over mensen over schaarse hulpbronnen
(materialisme)
b. Modernisering maakt verschillen zichtbaar tussen de groep
(bvb media)
c. Huwen binnen eigen groep, geen gemengde huwelijken
2. Ideologische communicatie
a. Cultureel homogeniserend verhaal. Wat dit verhaal? Sociale
ongelijkheid verbergen. (bijvoorbeeld er zijn ook arme Kroaten
die zouden kunnen samengaan met arme Serviërs en zo een
groep vormen?)
b. Beelden van onrecht en lijden worden herhaald
c. Retroriek van de persoonlijke ervaring: het zijn WIJ die lijden
d. Autochtonen gecontrasteerd met indringers (allochtonen,
vreemden)
e. Paar tegenstellingen en sociale complexiteit (bijvoorbeeld
Walen zijn lui)
7.1. identiteit
Ervaringskaders = ideële basis van conflicten. > irritatie kan ontstaan door
andere ideeën. Irritatie wordt gedreven door een onbewuste structuur.
Cultuur is overgeleverd > structuur van goed en slecht zijn onderscheiden
binnen symbolenstructuur wat maakt dat het onbewust is > irritatie soms
onbegrepen.
Perspectief van andere persoon leren kennen, waarom is er dan toch nog
conflict?
= materiële basis van conflict = belangen die vasthangen aan macht. (eco
en pol factoren)
Actor: identificeert zich met de groep die bepaalde kenmerken heeft,
ideeën, lidmaatschappen
Tekens identiteit (de groep)
Institutie = bevestigende praktijk (iets wat je gewoon doet als lid
van de groep) maar verwacht van de groep dat je deze identiteit
toont
Maar er is sociale identiteit:
Culturele, etnische, gender klasse, … is dat die onvermijdelijke basis
van conflict? Bijvoorbeeld: volgens mijn groep moet het zo; anders
verlies ik mijn zeggenschap als lid van de groep
7.1.1. Visies op nationale/etnische identiteit (Eriksen)
4 visies op identiteit:
Voorstellen als twee uitersten op een continuüm
1. Instrumentalisme:
a. Identiteit is instrumenteel > identiteit bestaat uit symbolen en
zo vormt men een natie/volk
b. politici manipuleren bewust symbolen van verwachtschap en
etniciteit voor ‘natie’ (standpunt Cohen)
2. Primordialisme (perennialism)
a. Culturele kern die bevestigd wordt en die in stand gehouden
wordt generatie op generatie
b. Er bestaat een culturele kern zoals ‘Nuer’ volk/etnie
bestendigd en ontwikkeld door collectieve ervaring (standpunt
Geertz)
, 3. Constructivisme
a. Identiteit wordt ge(re)construeerd, vaak een uitvinding door
nieuwe elites voor cohesie van de groep > dit is niet altijd
bewust (is verschil met instrumentalisme) Elites worden
sterker naar gelang ze meer identiteit construeren (Standpunt
Gellner en Anderson)
b. Hoe meer druk op een groep van buitenaf, hoe meer de groep
zich verbonden voelt = de regel van Simmel
4. Essentialisme
a. Identiteit groeit organisch uit gedeelde culturele essentie
b. Kan niet anders dan identificeren met een groep (Huntington)
constructivisme: gevolg van
groepsprocessen hoort bij het
structuur-materialisme
essentialisme: structuur-
idealisme = ideële structuur
waar mensen niet kunnen aan
ontsnappen
instrumentalisme = actor-
materialisme
primordialisme = actor-idealist
7.1.2. Imagined Communities
Postkoloniale studies, sociolinguïstiek over identiteitsconstructie.
19de eeuw in EU: overal naties opduiken > identiteiten die zich
identificeren met een natie. Het heeft te maken met het inbeelden van een
gemeenschap en dit heeft te maken met het printed capitalism > lezen
van boeken waarbij je een persoon moet voorstellen waarmee je je
identificeert. = inbeelden van een gemeenschap.
Dus constructie MAAR ook proces die onbewust is (via mechanisme van
inbeelden)
Bijvoorbeeld: Vlaming assumptie 1 taal = 1 cultuur
- Progressieve Vlamingen
- Conservatieve Vlamingen
Speech community: bijvoorbeeld klimaatopwarming (en dit is niet beperkt
tot Vlamingen)
, Culturele antropologen zien cultuur als geconstrueerd, maar niet louter als
instrumenteel. Identiteit identiteit
Cultuur is geconstrueerd maar ook primordiaal volgens Benedict Anderson
7.1.3. Identiteit en etnisch conflict: 3 gevalstudies van Eriksen
Ex-Joegoslavië:
Was een land voor de val van de muur. Dit bestond uit verschillende
regio’s (Servië, Kroatië en Bosnië)
In Servië: orthodoxe Christenen
Kroatië: Katholieken
Bosnië: Moslims
Dit waren geen drie etnische groepen, ze hebben dezelfde etnische
achtergrond, ze stammen af van dezelfde groepen. Grootste verschil zijn
de religieuze keuzes > oorlog. Geen etnisch conflict maar wel oorlog.
Identiteit werd etnisch gemaakt, maar dit was een construct want het
verschil was religieus en geografisch, niet etnisch.
Fiji: twee groepen met verschillende etnische achtergrond
Christelijke Polynesiërs
Indiase hindoe immigranten
Tussen deze twee groepen is er geen geweld, maar wel een etnisch
verschil
India: moslim en hindoes een religieus verschil > geen oorlog maar wel
spanningen. Rijken en armen > sociale klassen wordt doorkruist door het
religieus verschil.
Volgende stap: verklaring – wanneer leidt identiteit tot conflict
1. Sociaal – sociale patronen die tot conflict kunnen leiden
a. Competitie over mensen over schaarse hulpbronnen
(materialisme)
b. Modernisering maakt verschillen zichtbaar tussen de groep
(bvb media)
c. Huwen binnen eigen groep, geen gemengde huwelijken
2. Ideologische communicatie
a. Cultureel homogeniserend verhaal. Wat dit verhaal? Sociale
ongelijkheid verbergen. (bijvoorbeeld er zijn ook arme Kroaten
die zouden kunnen samengaan met arme Serviërs en zo een
groep vormen?)
b. Beelden van onrecht en lijden worden herhaald
c. Retroriek van de persoonlijke ervaring: het zijn WIJ die lijden
d. Autochtonen gecontrasteerd met indringers (allochtonen,
vreemden)
e. Paar tegenstellingen en sociale complexiteit (bijvoorbeeld
Walen zijn lui)