1 Opdeling ............................................................................................................ 2
2 Definiëring en contextschets ............................................................................. 2
2.1 Definitie .............................................................................................................. 2
2.1.1 Drug ................................................................................................................ 2
2.1.2 Druggebruik ..................................................................................................... 3
2.1.3 Legal highs ....................................................................................................... 4
2.1.4 Designer drugs ................................................................................................. 4
3 Afhankelijkheid (dependence): binaire benadering ........................................... 5
4 DSM 4 en 5 ........................................................................................................ 5
5 Indeling drugs ................................................................................................... 6
5.1 Recenter ............................................................................................................. 6
6 Psycholeptica (onderdrukken) .......................................................................... 7
6.1 GHB: Gamma-Hydroxyboterzuur (‘liquid ectasy’) ..................................................... 8
6.1.1 Algemeen en historiek ....................................................................................... 8
6.1.2 Effecten ........................................................................................................... 8
6.1.3 Risico’s ............................................................................................................ 9
6.2 Gassen en vluchtige oplosmiddelen ........................................................................ 9
6.2.1 Gassen: N2O of lachgas ................................................................................... 10
6.3 Inhalatie van vluchtige oplosmiddelen ................................................................... 10
6.3.1 Effecten ......................................................................................................... 10
6.3.2 Risico’s en toxiciteit ......................................................................................... 11
6.4 Narcotica (centraal werkende pijnstillers) .............................................................. 11
6.4.1 Opiaten: wijze van gebruik ............................................................................... 12
6.4.2 Opiaten: kenmerken ........................................................................................ 13
6.4.3 Opiaten: effecten ............................................................................................ 14
6.4.4 Opiaten: overdosering ..................................................................................... 15
7 psychoanaleptica (stimuleren) ........................................................................ 16
7.1 Plantaardige middelen......................................................................................... 16
7.1.1 Cocaïne .......................................................................................................... 16
7.2 Synthetische middelen: psychostimulantia ............................................................ 20
7.2.1 ‘oerstof’: amfetamine ...................................................................................... 20
7.2.2 Speed ............................................................................................................ 20
8 Psychodysleptica (verstoren) .......................................................................... 22
8.1 Cannabis sativa (hennep) .................................................................................... 22
8.1.1 Kenmerken ..................................................................................................... 22
8.1.2 Lichamelijke verschijnselen .............................................................................. 23
,8.1.3 Geestelijke verschijnselen ................................................................................ 24
8.1.4 Eigenschappen ................................................................................................ 24
8.1.5 Effecten bij langdurig gebruik ........................................................................... 25
8.2 Hallucinogene paddenstoelen: psilocybe (psylootjes) .............................................. 26
8.2.1 Algemeen ....................................................................................................... 26
8.3 LSD .................................................................................................................. 26
8.3.1 Algemeen ....................................................................................................... 26
8.4 Psychedelica van het serotonine-type ................................................................... 27
8.5 Dissociatieven (Ketamine) ................................................................................... 28
8.5.1 Kenmerken ..................................................................................................... 28
8.5.2 Effecten ......................................................................................................... 28
8.6 Synthetische cannabinoïden ................................................................................. 29
8.6.1 Historiek ........................................................................................................ 29
8.6.2 Werking en toxiciteit ........................................................................................ 29
9 Producenten met meervoudig werkingspatroon .............................................. 30
9.1 MDA ................................................................................................................. 30
9.1.1 MDMA ............................................................................................................ 31
10 Early Warning System ..................................................................................... 32
11 Besluit ............................................................................................................. 32
1
,1 Opdeling
1) Definiëringen en contextschets
2) Klassificaties (indeling, groepen)
a. (data met veel material behapbaar maken)
3) Psycholeptica
a. = stoffen die het centraal zenuwstelsel dempen/onderdrukken
i. GHB
ii. Gassen en vluchtige oplosmiddelen
iii. Narcotica
4) Psychoanaleptica
a. = stoffen die het centraal zenuwstelsel activeren
i. Cocaine
ii. Khat
iii. Psychostimulantia (amfetamine …)
5) Psychodysleptica
a. = stoffen die het centraal zenuwstelsel in de war brengen
i. Cannabis
ii. Mescaline en psylocibine (peyotl en pyslootjes)
iii. LSD
iv. Dissociatieven: Ketamine
v. Synthetische cannabinoïden
6) Producten met een meervoudig werkingspatroon
a. = tussen verschillende klassen
i. 3,4-methyleendioxamfetamines (XTC)
ii. Para-methoxamfetamines
iii. Afgeleiden van benzofuraan : 6-APB (BenzoFury) …
iv. Cathinonen= mephedrone …
v. Piperazines: mCPP …
Centraal zenuwstelsel = hersenen en ruggenmerg: cognitie, emotie, gedrag
2 Definiëring en contextschets
Zeer flexibele, recente wereld = laatste 10 jaar veel nieuwe middelen met nieuwe effecten.
Allemaal geschiedenis als medicatie in gezondheidszorg, weg door te veel bijeffecten van de
medicatie (bv. cocaïne). Drug = geneesmiddelen: benzodiapine, valium …
2.1 Definitie
2.1.1 Drug
• Oude definitie, twijfel over de relevantie
• Maar treft nog altijd de kern
= Elk product dat men zonder ernstige reden inneemt om de gevoelens, de
waarnemingen, de gedragingen en/of het bewustzijn te veranderen en waardoor men aan
zijn eigen persoon nadeel berokkent en/of aan de gemeenschap schade toebrengt.
• ‘Zonder ernstige reden’ = middel om ziekte te genezen vs. drugs om recreatieve
reden (- onthoudingsverschijnselen)
o Geen therapeutische en genezende bedoeling
• Gevoelens, waarnemingen, gedragingen en bewustzijn = psyche verandert
2
, • ‘Nadeel’ (in de meeste gevallen) = elke stof is een toxisch iets, zeker nadeel als
repetitief/chronisch nemen (lichamelijke problemen, sommige stoffen sneller dan
andere
o Het zijn patiënten met gezondheidsprobleem, geen criminelen meer van vroeger
= psychische gezondheid, benaderen op sociaal vlak → effect op
gemeenschap (overlast, crimineel netwerk, illegaal)
o Druggebruikers = patiënten die hulp nodig hebben + bepaalde last voor SL
(vroeger: ‘delinquenten’)
➔ Stof die inwerkt op het centraal zenuwstelsel (hersenen, hersenstam, ruggenmerg =
hogere emoties aanwezig) of ‘Psychotrope stof
2.1.2 Druggebruik
➔ Chemische stoffen die invloed hebben op psyche
1) Overmatig gebruik van voorgeschreven of vrij verkrijgbare geneesmiddelen met een
psychotrope werking (geneesmiddelen zijn ook drugs, maar legale)
a. bv. slaapmiddelen, hoestsiroop afhankelijk van codeïne, nu op voorschrift
2) Gebruik of overmatig gebruik van genotsmiddelen (niet meer om medische redenen)
met een psychotrope werking (Bv. misbruik valium)
a. Wettelijk toegelaten en niet-gereglementeerde genotsmiddelen
i. Sociaal-aanvaarde middelen (alcohol)
ii. Sociaal-niet-aanvaarde middelen
1. (veel van die middelen worden tegenwoordig “Legal Highs”
genoemd)
a. Begrip niet gebruiken, wel = legale middelen met
psychotrope werking, veel stoffen waren vroeger legal
highs maar nu niet meer
b. Bepaalde plantenproducten (vb. Kava Kava: veel schade op LT)
c. Illegale (straat-)drugs (opiaten, heroïne, morphine, cocaïne, aamfetamine,
designer drugs, XTC)
• Wetgeving bepaalt : legaal of illegaal afhankelijk van gevaarsprofiel
o Alcohol= legaal
▪ Sociaal aanvaardbaar, al heel lang in SL
▪ Drooglegging in VS
▪ Onderschatting alcohol op individu, SL, pathologische effecten + link met
kanker
3