INHOUD
1
,Table of Contents
Inhoud.................................................................................................................... 1
deel 1. de beginselen van de Belgische staatsinrichting :......................................3
H1 : het ontstaan van België :............................................................................. 3
1.1 de belgische omwenteling in 1830 : (hoogtepunt).....................................4
H2 : België is een grondwettelijke monarchie :...................................................5
2.2 belgië is een monarchie :...........................................................................5
H3 : belgië is een rechtsstaat :............................................................................6
3.1 de trias-politicaleer :.................................................................................. 6
3.2 kenmerken van de rechtsstaat :................................................................7
H4 : belgië is een representatieve en parlementaire democratie :.....................7
4.1 democratie :............................................................................................... 7
H5 : belgië is een federale staat..........................................................................8
5.1 federale staat :........................................................................................... 8
5.2 koningskwestie :......................................................................................... 9
5.3 : economisch federalisme :........................................................................9
H6 : belgië is een verzoringsstaat :...................................................................10
deel 2. : de organisatie en bevoegdheden van de federale staat :.......................10
H1 : de wetgevende macht............................................................................... 10
H2 : de uitvoerende macht................................................................................ 21
2.1 de samenstelling van de uitvoerende macht :.........................................21
2.2 de werkwijze van de uitvoerende macht :................................................22
H3 : de rechterlijke macht................................................................................. 23
deel 3. : de gemeenschappen en de gewesten :..................................................23
H1. : drie gemeenschappen en drie gewesten :................................................23
1.1 gemeenschappen : cultuur en welzijn :....................................................23
1.2 gewesten, economie :.............................................................................. 24
H2. : de asymmetrische structuur van het federale België :.............................24
H3. : de bevoegdheden van de gemeenschappen en de gewesten :................25
3.1 federale bevoegdheden :.........................................................................25
3.2 residuaire bevoegdheden :.......................................................................26
deel 4 : het intermediaire en lokale bestuursniveau :..........................................26
H1. de gemeenten :........................................................................................... 26
1.1 algemene bevoegdheidsomschrijving :....................................................27
1.2 de gemeenteraad :................................................................................... 27
1.3 de burgemeester :.................................................................................... 28
1.4 het college van burgemeester en schepenen :........................................29
H2. de provincies :............................................................................................ 29
2.2 de provincieraad :.................................................................................... 30
2.3 de provinciegouverneur :.........................................................................31
2.4 de deputatie :........................................................................................... 31
2
, H3. verkiezingen : enkele wist je datjes :..........................................................32
deel 5 : de rechtsbescherming tegen de overheid (de rechterlijke macht) :........32
H1. samenstelling van de rechterlijke macht :..................................................32
1.1 vier soorten hoven en rechtbanken :.......................................................32
1.2 de rechtsgebieden van de hoven en rechtbanken :.................................34
1.3. samenstelling van de hoven en rechtbanken :........................................34
1.4. het openbaar ministerie, de staande magistratuur :...............................35
H2. de bevoegdheden van de rechterlijke macht :............................................35
2.2 bevoegdheden van de verschillende hoven en rechtbanken :.................35
2.3. de bevoegdheden van de raad van state :..............................................37
2.4 de bevoegdheden van het grondwettelijk hof :........................................38
H3. de werkwijze van de rechterlijke macht :....................................................39
3.1 openbaarheid van terechtzetting :...........................................................39
3.2 openbaarheid van de uitspraak :..............................................................40
3.4 onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter :.............................40
3.5 uitspraak binnen een redelijke termijn :...................................................40
3.6 het verbod van rechtsweigering :.............................................................40
3.7 het beginsel van de tegenspraak :...........................................................40
3.8 de jury in het hof van assisen :................................................................41
H4. statuut van de rechterlijke macht :.............................................................41
4.1 benoeming voor het leven :.....................................................................41
4.2 de onafzetbaarheid en de overplaatsing van rechters :...........................41
4.3 strafrechtelijk statuut van de rechters :...................................................41
STAATSRECHT
DEEL 1. DE BEGINSELEN VAN DE BELGISCHE
STAATSINRICHTING :
H1 : HET ONTSTAAN VAN BELGIË :
In 1815 werd het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden opgericht na de nederlaag van Napoleon. Het
Verenigd Koninkrijk der Nederlanden bevatte België, Nederland en Luxemburg. Willem 1 werd der
Nederlanden werd koning van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, hij deed veel hervormingen.
Hij was koning van 1772 tot 1943. België maakte deel uit van dit koninkrijk tot 1830, er waren
spanningen tussen de Belgische en het Nederlandse bewind. Er waren 2 groepen in België die zich
onderdrukt voelden door Nederland :
Katholieken : Zij verzetten zich tegen Willem I omdat hij protestant was en hun religieuze
vrijheden beperkte.
Liberalen : Deze groep bestond voornamelijk uit ondernemers en rijke burgers. Zij voelden
zich beperkt in hun politieke en economische vrijheden.
3
, Er waren een paar redenen voor het verzet tegen Willem 1, Willem 1 was protestant en zijn beleid
ging tegen de principes van de katholieke meerderheid in België. Ook voerde hij verplichte
taalpolitiek in waarbij Nederlands werd opgelegd, dit kwam niet goed binnen bij de rijke Fransen. Dit
veroorzaakte extra onvrede. Het gevolg hiervan was dat er veel opstand kwam door de
onderdrukking en onvrede tegen het beleid van Willem 1. Toen kwam de Belgische opstand in 1830
(Belgische revolutie) genoemd. Deze opstand bereikte een hoogtepunt toen België onafhankelijk
werd.
Dit overzicht toont hoe de combinatie van religieuze, politieke en taalkundige spanningen leidde tot
de Belgische revolutie en de scheiding van Nederland.
1.1 DE BELGISCHE OMWENTELING IN 1830 : (HOOGTEPUNT)
In 1830 vond er in Brussel een opera plaats ( de stomme van portici)
Franse opera over een volksopstand in Napels tegen de Spaanse overheersing in de 17 e
eeuw, thema’s waren vrijheid en verzet tegen onderdrukking
Publiek herkende dit gevoel want ze wouden een vrijheidsstrijd tegen Nederland
Hierdoor kwamen er veel opstanden en wouden de Belgen in Brussel alles kapot maken wat
hen deed denken aan Willem 1.
1.2 ONAFHANKELIJKHEID VAN BELGIË :
In 1830 riepen de revolutionairen in Brussel de onafhankelijkheid van België uit, wat het
startpunt van het land werd.
De toenmalige ministers beslisten dat het parlement de grondwet zou opstellen, niet de
regering zelf.
Zo werd de basis gelegd voor België als een nieuwe, onafhankelijke staat met een grondwet.
Zij moesten toen beslissen hoe België eruit moest zien :
o Regels maken
o Beslissen dat zij als regering niet de grondwet gingen opstellen maar dat de wet ging
worden opgesteld door het parlement
1.3 NATIONAAL CONGRES :
Regering (voorlopig bewind) besloot een nationaal congres op te richten om wetten,
waaronder de grondwet, op te stellen
o Nationaal congres is niet hetzelfde als het parlement of de regering
o Congres bestond uit groep afgevaardigden (liberalen, katholieken, rijke burgers en
aristocraten) die de taak hadden om de grondwet op te stellen en de staatsvorm van
België te bepalen
De grondwet werd in 1830/31 handgeschreven en ligt nog steeds in het parlement.
Hoewel de grondwet later is aangepast, is het moeilijk om wijzigingen door te voeren
Het nationale congres besliste over de staatsvorm van België: president of koning,
parlementaire democratie of alleenheerschappij.
In 1830 werd België een constitutionele monarchie, een rechtsstaat en een representatieve
parlementaire democratie. Later werd België ook een federale en verzorgingsstaat.
4
1
,Table of Contents
Inhoud.................................................................................................................... 1
deel 1. de beginselen van de Belgische staatsinrichting :......................................3
H1 : het ontstaan van België :............................................................................. 3
1.1 de belgische omwenteling in 1830 : (hoogtepunt).....................................4
H2 : België is een grondwettelijke monarchie :...................................................5
2.2 belgië is een monarchie :...........................................................................5
H3 : belgië is een rechtsstaat :............................................................................6
3.1 de trias-politicaleer :.................................................................................. 6
3.2 kenmerken van de rechtsstaat :................................................................7
H4 : belgië is een representatieve en parlementaire democratie :.....................7
4.1 democratie :............................................................................................... 7
H5 : belgië is een federale staat..........................................................................8
5.1 federale staat :........................................................................................... 8
5.2 koningskwestie :......................................................................................... 9
5.3 : economisch federalisme :........................................................................9
H6 : belgië is een verzoringsstaat :...................................................................10
deel 2. : de organisatie en bevoegdheden van de federale staat :.......................10
H1 : de wetgevende macht............................................................................... 10
H2 : de uitvoerende macht................................................................................ 21
2.1 de samenstelling van de uitvoerende macht :.........................................21
2.2 de werkwijze van de uitvoerende macht :................................................22
H3 : de rechterlijke macht................................................................................. 23
deel 3. : de gemeenschappen en de gewesten :..................................................23
H1. : drie gemeenschappen en drie gewesten :................................................23
1.1 gemeenschappen : cultuur en welzijn :....................................................23
1.2 gewesten, economie :.............................................................................. 24
H2. : de asymmetrische structuur van het federale België :.............................24
H3. : de bevoegdheden van de gemeenschappen en de gewesten :................25
3.1 federale bevoegdheden :.........................................................................25
3.2 residuaire bevoegdheden :.......................................................................26
deel 4 : het intermediaire en lokale bestuursniveau :..........................................26
H1. de gemeenten :........................................................................................... 26
1.1 algemene bevoegdheidsomschrijving :....................................................27
1.2 de gemeenteraad :................................................................................... 27
1.3 de burgemeester :.................................................................................... 28
1.4 het college van burgemeester en schepenen :........................................29
H2. de provincies :............................................................................................ 29
2.2 de provincieraad :.................................................................................... 30
2.3 de provinciegouverneur :.........................................................................31
2.4 de deputatie :........................................................................................... 31
2
, H3. verkiezingen : enkele wist je datjes :..........................................................32
deel 5 : de rechtsbescherming tegen de overheid (de rechterlijke macht) :........32
H1. samenstelling van de rechterlijke macht :..................................................32
1.1 vier soorten hoven en rechtbanken :.......................................................32
1.2 de rechtsgebieden van de hoven en rechtbanken :.................................34
1.3. samenstelling van de hoven en rechtbanken :........................................34
1.4. het openbaar ministerie, de staande magistratuur :...............................35
H2. de bevoegdheden van de rechterlijke macht :............................................35
2.2 bevoegdheden van de verschillende hoven en rechtbanken :.................35
2.3. de bevoegdheden van de raad van state :..............................................37
2.4 de bevoegdheden van het grondwettelijk hof :........................................38
H3. de werkwijze van de rechterlijke macht :....................................................39
3.1 openbaarheid van terechtzetting :...........................................................39
3.2 openbaarheid van de uitspraak :..............................................................40
3.4 onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter :.............................40
3.5 uitspraak binnen een redelijke termijn :...................................................40
3.6 het verbod van rechtsweigering :.............................................................40
3.7 het beginsel van de tegenspraak :...........................................................40
3.8 de jury in het hof van assisen :................................................................41
H4. statuut van de rechterlijke macht :.............................................................41
4.1 benoeming voor het leven :.....................................................................41
4.2 de onafzetbaarheid en de overplaatsing van rechters :...........................41
4.3 strafrechtelijk statuut van de rechters :...................................................41
STAATSRECHT
DEEL 1. DE BEGINSELEN VAN DE BELGISCHE
STAATSINRICHTING :
H1 : HET ONTSTAAN VAN BELGIË :
In 1815 werd het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden opgericht na de nederlaag van Napoleon. Het
Verenigd Koninkrijk der Nederlanden bevatte België, Nederland en Luxemburg. Willem 1 werd der
Nederlanden werd koning van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, hij deed veel hervormingen.
Hij was koning van 1772 tot 1943. België maakte deel uit van dit koninkrijk tot 1830, er waren
spanningen tussen de Belgische en het Nederlandse bewind. Er waren 2 groepen in België die zich
onderdrukt voelden door Nederland :
Katholieken : Zij verzetten zich tegen Willem I omdat hij protestant was en hun religieuze
vrijheden beperkte.
Liberalen : Deze groep bestond voornamelijk uit ondernemers en rijke burgers. Zij voelden
zich beperkt in hun politieke en economische vrijheden.
3
, Er waren een paar redenen voor het verzet tegen Willem 1, Willem 1 was protestant en zijn beleid
ging tegen de principes van de katholieke meerderheid in België. Ook voerde hij verplichte
taalpolitiek in waarbij Nederlands werd opgelegd, dit kwam niet goed binnen bij de rijke Fransen. Dit
veroorzaakte extra onvrede. Het gevolg hiervan was dat er veel opstand kwam door de
onderdrukking en onvrede tegen het beleid van Willem 1. Toen kwam de Belgische opstand in 1830
(Belgische revolutie) genoemd. Deze opstand bereikte een hoogtepunt toen België onafhankelijk
werd.
Dit overzicht toont hoe de combinatie van religieuze, politieke en taalkundige spanningen leidde tot
de Belgische revolutie en de scheiding van Nederland.
1.1 DE BELGISCHE OMWENTELING IN 1830 : (HOOGTEPUNT)
In 1830 vond er in Brussel een opera plaats ( de stomme van portici)
Franse opera over een volksopstand in Napels tegen de Spaanse overheersing in de 17 e
eeuw, thema’s waren vrijheid en verzet tegen onderdrukking
Publiek herkende dit gevoel want ze wouden een vrijheidsstrijd tegen Nederland
Hierdoor kwamen er veel opstanden en wouden de Belgen in Brussel alles kapot maken wat
hen deed denken aan Willem 1.
1.2 ONAFHANKELIJKHEID VAN BELGIË :
In 1830 riepen de revolutionairen in Brussel de onafhankelijkheid van België uit, wat het
startpunt van het land werd.
De toenmalige ministers beslisten dat het parlement de grondwet zou opstellen, niet de
regering zelf.
Zo werd de basis gelegd voor België als een nieuwe, onafhankelijke staat met een grondwet.
Zij moesten toen beslissen hoe België eruit moest zien :
o Regels maken
o Beslissen dat zij als regering niet de grondwet gingen opstellen maar dat de wet ging
worden opgesteld door het parlement
1.3 NATIONAAL CONGRES :
Regering (voorlopig bewind) besloot een nationaal congres op te richten om wetten,
waaronder de grondwet, op te stellen
o Nationaal congres is niet hetzelfde als het parlement of de regering
o Congres bestond uit groep afgevaardigden (liberalen, katholieken, rijke burgers en
aristocraten) die de taak hadden om de grondwet op te stellen en de staatsvorm van
België te bepalen
De grondwet werd in 1830/31 handgeschreven en ligt nog steeds in het parlement.
Hoewel de grondwet later is aangepast, is het moeilijk om wijzigingen door te voeren
Het nationale congres besliste over de staatsvorm van België: president of koning,
parlementaire democratie of alleenheerschappij.
In 1830 werd België een constitutionele monarchie, een rechtsstaat en een representatieve
parlementaire democratie. Later werd België ook een federale en verzorgingsstaat.
4