Pelgrims Wenke
D1 Algemeen: basisbegrippen
H1: WAAROM SOCIAALWETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
1.1 INLEIDING
Methodologie = verwijst naar de wijze waarop het gehele proces van
wetenschapsbeoefening functioneert en houdt dus niet alleen de kennis en beheersin van
methoden en technieken in
1.2 ENKELE VOORBEELDEN
ZIE BOEK
1.3 DE WETENSCHAPPELIJKE AANPAK
1.3.1 WETENSCHAP: EEN SPECIFIEKE BENADERING
Wetenschappelijke kennis: gebaseerd op het toepassen van regels en procedures die
de kwaliteit en het waarheidsgehalte van die inzichten maximaliseren
Keuzes bij ieder onderzoek
Wijze van data verzamelen
Gebruikte theoretische inzichten
Invulling van centrale concepten
Methoden = het geheel van specifieke technieken die je in de wetenschap onderzoek
gebruikt om onderzoekseenheden te selecteren, er gegevens over te verzamelen, die
gegevens te analyseren en de resultaten te rapporteren
Niet 100% waterdicht
1.3.2 ALTERNATIEVE BRONNEN VAN KENNIS OVER DE WERKELIJK
Persoonlijke ervaringen
Neiging om te overgeneraliseren
Selectieve observatie = het feit dat je speciaal gaat letten op bepaalde mensen of
situaties en van daaruit veralgemening maakt
Media
Informatie zonder wetenschappelijk statuut / valse informatie
Heel selectieve berichtgeving
Ideologische overtuiging / religie
Geschriften over Gof die iets geschapen heeft
, Pelgrims Wenke
H2: BOUWSTENEN EN SOORTEN SOCIAALWETENSCHAPPELIJK
ONDERZOEK
2.1 INLEIDING
Sociaal wetenschappelijk onderzoek = de productie van geldige en betrouwbare kennis
over de sociale realiteit door het combineren van theorie en empirie waarbij
methodologische principes worden toegepast
Van waar komt de kennis vandaan?
Denken als brond van alle kennis
o Legt nadruk op belang van theorie
Observeren
o Met behulp van onze zintuigen vaststellen hoe de wereld in elkaar steekt -
> empirische observatie
Welke tegensctelling is correct?
Goede kennis is gebaseerd op basis van theorie en empirie
Onderzoek combineert theoretische inzichten en empirische observatie om zo goede
kennis te creeëren => empirische cyclus van onderzoek
Andere kennissystemen
klimaat verandering
o informatie uit persoonlijke ervaringen
o informatie uit diverse media
o informatie uit ideologie en religie
Wat maakt wetenschappelijke kennis superieur?
Wetenschappelijke kennis handelt over zaken die we kunnen observeren
gebaseerd op methodologische spelregels
Waarheid als criteium cruciale begrippen
2.2 BOUWSTENEN VAN SOCIAALWETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
2.2.1 THEORIE EN EMPIRIE
Theorie = het geheel van samenhangende uitspraken die bepaalde fenomenen
beschrijven of verklaren
Sociaalwetenschappelijke theoriën bestaan uit 2 basisblokken die verklaren hoe
de samenleving in elkaar zit
o Concepten
Label om fenomen te categoriseren
o Proposities
Veronderstelde relatie tussen concepten
Stellingen over hoe concepten met elkaar gerelateerd zijn
, Pelgrims Wenke
Kenmerken van een wetenschappelijke theorie
Logisch consistent
o Uitspraken mogen elkaar niet tegenspreken maar moeten onderling
samenhangen
Veralgemeenbaar
o Gaat niet ver 1 case maar over een ruim toepassingsgebied
Verklaringskracht
Spaarzaam
o Hoe minder concepten je nodig hebt om een theorie te verklaren hoe beter
Empirisch toetsbaar
o Verifieerbaar
De mogelijkheid om door observatie te toetsen of theoretische
aannames overeenstemmen met de realiteit
o Falsifieerbaar
De mogelijkheid om door observatie de eventuele onjuistheid van
kennis aan te tonen
o Transparantie
Hierdoor hebben anderen de mogelijkheid om jouw onderzoek te
herhalen / repliceren
Algemene theorieën
Formele theorie = een klasse van algemene theorieën
o Gaan er van uit dat je allerhandse sociale fenomen los van de concrete
inhoud kan verklaren vanuit enkele vormelijke basisprincipes
Grand theory = probeert de volledige maatschappij te vatten vanuit 1 abstsct
conceptueel kader
o Het ordenen van concepten is hier belangrijker dan het begrijpen van de
sociale werkelijkheid
o Nadeel
Door het hoge niveau van abstractie kan dit moeilijk getoetst
wordn, met als gevolg dat het niet echt bruikbaar is voor onderzoek
Middle range theory = houdt het midden tussen grand theories en loutere
veralgemeningen uit empirisch materiaal
o De focus wordt gelegd op 1 bepaald sociaal fenomeen in plaats van op de
gehele maatschappij te focussen
o Eenvoudiger hypothesen af te leiden die je empirisch kan testen
Empirie = Ervaren van de wereld rondom ons door waarnemingen
Goed observeren brengt uitdagingen met zich mee
Onze waarneming is niet objectief, maar staat onder invloed van interne mentale
processen en extrene invloeden
o Gestandardiseerde procedures: kwantitatieve metingen
o Constructivistsche traditie: subjectiviteit van observaties centraal
, Pelgrims Wenke
2.2.2 INDUCTIE EN DEDUCTIE
Onderzoek is kennisproductie door combinatie van empirie en theorie
Deductie
Inductie
Deductie = een gevolgtrekking van het algemene naar het bijzondere (afleiden)
Verwachtingen -> hypothesen
Van het algemene nar het concrete
Inductie = op basis van specifieke waarnemingen komen tot een algemene regel
Van empirie naar theorie
2.2.3 DE EMPIRISCHE CYCLUS VAN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
De empirische cyclus verloopt in 4 fases
Observatie
o Doelgericht verzamelen, groeperen en beschrijven van gegevens over de
werkelijkheid
Inductie
o Vanuit het empirische feitenmateriaal worden wetmatigheden en
theoretische proposities ontwikkeld
Deductie
o Algemene kennis wordt verbijzonderd naar toetsbare hypotheses
Toetsen
o Nagaan of hypotheses worden ondersteund of verworpen
De cyclus is enkel een geîdialiseerde voorstelling van wetenschappelijke kennisproductie
en kan in praktijk anders verlopen
2.3 EVALUATIECRITERIA VOOR WETENSCHAPPELIJKE KENNIS
Validiteit en betrouwbaarheid zijn in onderzoek altijd op de achtergrond aanwezig
Hebben beide te maken met de afwezigheid van fouten
Toevallige fouten = geen regelmatig patroon
Zijn minder ergd dan systematische fouten omdat ze de neiging hebbem elkaar te
neutraliseren
Systematische fouten = consistent in dezelfde richting wijzen en aanleiding geven tot een
vertekening van reslutaten of bevindingen
2.3.1 BETROUWBAARHEID
Betrouwbaarheid = de afwezigheid van toevallige fouten
Toevalsfouten neutraliseren elkaar
D1 Algemeen: basisbegrippen
H1: WAAROM SOCIAALWETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
1.1 INLEIDING
Methodologie = verwijst naar de wijze waarop het gehele proces van
wetenschapsbeoefening functioneert en houdt dus niet alleen de kennis en beheersin van
methoden en technieken in
1.2 ENKELE VOORBEELDEN
ZIE BOEK
1.3 DE WETENSCHAPPELIJKE AANPAK
1.3.1 WETENSCHAP: EEN SPECIFIEKE BENADERING
Wetenschappelijke kennis: gebaseerd op het toepassen van regels en procedures die
de kwaliteit en het waarheidsgehalte van die inzichten maximaliseren
Keuzes bij ieder onderzoek
Wijze van data verzamelen
Gebruikte theoretische inzichten
Invulling van centrale concepten
Methoden = het geheel van specifieke technieken die je in de wetenschap onderzoek
gebruikt om onderzoekseenheden te selecteren, er gegevens over te verzamelen, die
gegevens te analyseren en de resultaten te rapporteren
Niet 100% waterdicht
1.3.2 ALTERNATIEVE BRONNEN VAN KENNIS OVER DE WERKELIJK
Persoonlijke ervaringen
Neiging om te overgeneraliseren
Selectieve observatie = het feit dat je speciaal gaat letten op bepaalde mensen of
situaties en van daaruit veralgemening maakt
Media
Informatie zonder wetenschappelijk statuut / valse informatie
Heel selectieve berichtgeving
Ideologische overtuiging / religie
Geschriften over Gof die iets geschapen heeft
, Pelgrims Wenke
H2: BOUWSTENEN EN SOORTEN SOCIAALWETENSCHAPPELIJK
ONDERZOEK
2.1 INLEIDING
Sociaal wetenschappelijk onderzoek = de productie van geldige en betrouwbare kennis
over de sociale realiteit door het combineren van theorie en empirie waarbij
methodologische principes worden toegepast
Van waar komt de kennis vandaan?
Denken als brond van alle kennis
o Legt nadruk op belang van theorie
Observeren
o Met behulp van onze zintuigen vaststellen hoe de wereld in elkaar steekt -
> empirische observatie
Welke tegensctelling is correct?
Goede kennis is gebaseerd op basis van theorie en empirie
Onderzoek combineert theoretische inzichten en empirische observatie om zo goede
kennis te creeëren => empirische cyclus van onderzoek
Andere kennissystemen
klimaat verandering
o informatie uit persoonlijke ervaringen
o informatie uit diverse media
o informatie uit ideologie en religie
Wat maakt wetenschappelijke kennis superieur?
Wetenschappelijke kennis handelt over zaken die we kunnen observeren
gebaseerd op methodologische spelregels
Waarheid als criteium cruciale begrippen
2.2 BOUWSTENEN VAN SOCIAALWETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
2.2.1 THEORIE EN EMPIRIE
Theorie = het geheel van samenhangende uitspraken die bepaalde fenomenen
beschrijven of verklaren
Sociaalwetenschappelijke theoriën bestaan uit 2 basisblokken die verklaren hoe
de samenleving in elkaar zit
o Concepten
Label om fenomen te categoriseren
o Proposities
Veronderstelde relatie tussen concepten
Stellingen over hoe concepten met elkaar gerelateerd zijn
, Pelgrims Wenke
Kenmerken van een wetenschappelijke theorie
Logisch consistent
o Uitspraken mogen elkaar niet tegenspreken maar moeten onderling
samenhangen
Veralgemeenbaar
o Gaat niet ver 1 case maar over een ruim toepassingsgebied
Verklaringskracht
Spaarzaam
o Hoe minder concepten je nodig hebt om een theorie te verklaren hoe beter
Empirisch toetsbaar
o Verifieerbaar
De mogelijkheid om door observatie te toetsen of theoretische
aannames overeenstemmen met de realiteit
o Falsifieerbaar
De mogelijkheid om door observatie de eventuele onjuistheid van
kennis aan te tonen
o Transparantie
Hierdoor hebben anderen de mogelijkheid om jouw onderzoek te
herhalen / repliceren
Algemene theorieën
Formele theorie = een klasse van algemene theorieën
o Gaan er van uit dat je allerhandse sociale fenomen los van de concrete
inhoud kan verklaren vanuit enkele vormelijke basisprincipes
Grand theory = probeert de volledige maatschappij te vatten vanuit 1 abstsct
conceptueel kader
o Het ordenen van concepten is hier belangrijker dan het begrijpen van de
sociale werkelijkheid
o Nadeel
Door het hoge niveau van abstractie kan dit moeilijk getoetst
wordn, met als gevolg dat het niet echt bruikbaar is voor onderzoek
Middle range theory = houdt het midden tussen grand theories en loutere
veralgemeningen uit empirisch materiaal
o De focus wordt gelegd op 1 bepaald sociaal fenomeen in plaats van op de
gehele maatschappij te focussen
o Eenvoudiger hypothesen af te leiden die je empirisch kan testen
Empirie = Ervaren van de wereld rondom ons door waarnemingen
Goed observeren brengt uitdagingen met zich mee
Onze waarneming is niet objectief, maar staat onder invloed van interne mentale
processen en extrene invloeden
o Gestandardiseerde procedures: kwantitatieve metingen
o Constructivistsche traditie: subjectiviteit van observaties centraal
, Pelgrims Wenke
2.2.2 INDUCTIE EN DEDUCTIE
Onderzoek is kennisproductie door combinatie van empirie en theorie
Deductie
Inductie
Deductie = een gevolgtrekking van het algemene naar het bijzondere (afleiden)
Verwachtingen -> hypothesen
Van het algemene nar het concrete
Inductie = op basis van specifieke waarnemingen komen tot een algemene regel
Van empirie naar theorie
2.2.3 DE EMPIRISCHE CYCLUS VAN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
De empirische cyclus verloopt in 4 fases
Observatie
o Doelgericht verzamelen, groeperen en beschrijven van gegevens over de
werkelijkheid
Inductie
o Vanuit het empirische feitenmateriaal worden wetmatigheden en
theoretische proposities ontwikkeld
Deductie
o Algemene kennis wordt verbijzonderd naar toetsbare hypotheses
Toetsen
o Nagaan of hypotheses worden ondersteund of verworpen
De cyclus is enkel een geîdialiseerde voorstelling van wetenschappelijke kennisproductie
en kan in praktijk anders verlopen
2.3 EVALUATIECRITERIA VOOR WETENSCHAPPELIJKE KENNIS
Validiteit en betrouwbaarheid zijn in onderzoek altijd op de achtergrond aanwezig
Hebben beide te maken met de afwezigheid van fouten
Toevallige fouten = geen regelmatig patroon
Zijn minder ergd dan systematische fouten omdat ze de neiging hebbem elkaar te
neutraliseren
Systematische fouten = consistent in dezelfde richting wijzen en aanleiding geven tot een
vertekening van reslutaten of bevindingen
2.3.1 BETROUWBAARHEID
Betrouwbaarheid = de afwezigheid van toevallige fouten
Toevalsfouten neutraliseren elkaar