WOORDENLIJST TECHNIEK
LES 1: ELEKTRICITEIT
Elektriciteit Een vorm van energie die ontstaat
door het bewegen van elektronen door
een geleider, zoals bv een koperdraad.
Elektrische energie kan omgezet
worden in warmte (haardroger), licht
(lamp), beweging (boor), geluid
(radio).
Magnetiscme Een natuurkracht die je kent van
magneten: ze kunnen metalen
aantrekken, zoals ijzer. Maar
magnetisme heeft ook een sterke link
met elektriciteit. Als je stroom door
een draad laat lopen, ontstaat er een
magnetisch veld rondom die draad.
Dit principe gebruiken we in dynamo’s
en elektriciteitscentrales.
Atomen De bouwstenen van alles wat bestaat.
Lucht, water, mensen, metalen... Een
atoom bestaat uit een kern en
elektronen die eromheen bewegen. In
elektriciteit spelen vooral
de elektronen een rol: die kunnen zich
losmaken van atomen en door een
draad bewegen. Dat is elektrische
stroom.
Statische elektriciteit Elektriciteit die op één plek blijft, in
plaats van te stromen. Het ontstaat
als elektronen zich ophopen op een
oppervlak. Bv: als je over een tapijt
loopt en een metalen deurklink
aanraakt, kun je een schokje voelen.
Dat komt omdat je lichaam elektrische
lading verzameld heeft die plots
vrijkomt.
Chemische elktriciteit Elektriciteit die ontstaat door een
chemische reactie, zoals in een
batterij. In een batterij reageren
stoffen met elkaar en daardoor gaan
elektronen van de ene kant naar de
andere stromen en dat levert stroom.
Dit soort stroom wordt veel gebruikt in
mobiele apparaten.
Een stroomkring Het pad dat elektriciteit volgt. Voor
stroom moet er, om te kunnen lopen,
een gesloten kring zijn: van de
stroombron (bijvoorbeeld een batterij),
via een apparaat (bijv. een lampje) en
dan weer terug naar de stroombron.
Als de kring onderbroken is (bijv. een
, schakelaar is uit), dan stopt de
stroom.
Een sereie schakeling Bij een serieschakeling zijn alle
onderdelen (zoals lampjes) achter
elkaar aangesloten in één
stroomkring. Als één lampje stukgaat,
gaat de hele stroomkring kapot en
werken de andere lampjes ook niet
meer. Bv: oude kerstlampjes
Een parallel schakeling Bij een parallelschakeling zijn de
onderdelen apart op de stroombron
aangesloten. Elk lampje heeft zijn
eigen pad. Als één lampje kapotgaat,
blijven de andere wél branden. Zo zijn
de lampen in huizen aangesloten.
Ohm (Ω) De eenheid van weerstand. Weerstand
geeft aan hoe moeilijk het is voor
stroom om door een materiaal te
gaan. Hoe hoger de weerstand, hoe
minder stroom er kan lopen.
Ampère (A) De eenheid van stroomsterkte. Het
geeft aan hoeveel elektrische lading er
per seconde door een draad stroomt.
Meer ampère betekent meer stroom.
Volt (V) De eenheid van spanning. Het geeft
aan hoeveel "druk" er achter de
elektronen zit om te gaan stromen.
Meer volt betekent dat de elektronen
harder worden "geduwd".
Wisselstroom Een soort stroom waarbij de richting
van de stroom steeds wisselt, heen en
weer. Dat gebeurt heel snel (50 keer
per seconde = 50 Hz). De stroom uit
het stopcontact is wisselstroom.
Tegenhanger hiervan is gelijkstroom
(DC), zoals uit batterijen, die altijd
dezelfde kant op stroomt.
LES 2: LICHT, DRIJVEN EN ZINKEN
Licht Een vorm van energie die je ogen
kunnen zien afkomstig uit een
lichtbron bv: de zon, lampen of vuur.
Fata morgana Een soort luchtspiegeling. Het lijkt
alsof er water is in de verte,
bijvoorbeeld op een warme weg of in
de woestijn, maar dat is er niet echt.
Het komt doordat het licht wordt
gebogen door warme luchtlagen, en
daardoor lijkt het net een spiegel.
Ultraviolet (UV) - licht Een soort licht dat je niet kunt zien,
maar dat wel van de zon komt. Het
kan je huid bruin maken, maar ook
verbranden. UV-licht wordt ook
LES 1: ELEKTRICITEIT
Elektriciteit Een vorm van energie die ontstaat
door het bewegen van elektronen door
een geleider, zoals bv een koperdraad.
Elektrische energie kan omgezet
worden in warmte (haardroger), licht
(lamp), beweging (boor), geluid
(radio).
Magnetiscme Een natuurkracht die je kent van
magneten: ze kunnen metalen
aantrekken, zoals ijzer. Maar
magnetisme heeft ook een sterke link
met elektriciteit. Als je stroom door
een draad laat lopen, ontstaat er een
magnetisch veld rondom die draad.
Dit principe gebruiken we in dynamo’s
en elektriciteitscentrales.
Atomen De bouwstenen van alles wat bestaat.
Lucht, water, mensen, metalen... Een
atoom bestaat uit een kern en
elektronen die eromheen bewegen. In
elektriciteit spelen vooral
de elektronen een rol: die kunnen zich
losmaken van atomen en door een
draad bewegen. Dat is elektrische
stroom.
Statische elektriciteit Elektriciteit die op één plek blijft, in
plaats van te stromen. Het ontstaat
als elektronen zich ophopen op een
oppervlak. Bv: als je over een tapijt
loopt en een metalen deurklink
aanraakt, kun je een schokje voelen.
Dat komt omdat je lichaam elektrische
lading verzameld heeft die plots
vrijkomt.
Chemische elktriciteit Elektriciteit die ontstaat door een
chemische reactie, zoals in een
batterij. In een batterij reageren
stoffen met elkaar en daardoor gaan
elektronen van de ene kant naar de
andere stromen en dat levert stroom.
Dit soort stroom wordt veel gebruikt in
mobiele apparaten.
Een stroomkring Het pad dat elektriciteit volgt. Voor
stroom moet er, om te kunnen lopen,
een gesloten kring zijn: van de
stroombron (bijvoorbeeld een batterij),
via een apparaat (bijv. een lampje) en
dan weer terug naar de stroombron.
Als de kring onderbroken is (bijv. een
, schakelaar is uit), dan stopt de
stroom.
Een sereie schakeling Bij een serieschakeling zijn alle
onderdelen (zoals lampjes) achter
elkaar aangesloten in één
stroomkring. Als één lampje stukgaat,
gaat de hele stroomkring kapot en
werken de andere lampjes ook niet
meer. Bv: oude kerstlampjes
Een parallel schakeling Bij een parallelschakeling zijn de
onderdelen apart op de stroombron
aangesloten. Elk lampje heeft zijn
eigen pad. Als één lampje kapotgaat,
blijven de andere wél branden. Zo zijn
de lampen in huizen aangesloten.
Ohm (Ω) De eenheid van weerstand. Weerstand
geeft aan hoe moeilijk het is voor
stroom om door een materiaal te
gaan. Hoe hoger de weerstand, hoe
minder stroom er kan lopen.
Ampère (A) De eenheid van stroomsterkte. Het
geeft aan hoeveel elektrische lading er
per seconde door een draad stroomt.
Meer ampère betekent meer stroom.
Volt (V) De eenheid van spanning. Het geeft
aan hoeveel "druk" er achter de
elektronen zit om te gaan stromen.
Meer volt betekent dat de elektronen
harder worden "geduwd".
Wisselstroom Een soort stroom waarbij de richting
van de stroom steeds wisselt, heen en
weer. Dat gebeurt heel snel (50 keer
per seconde = 50 Hz). De stroom uit
het stopcontact is wisselstroom.
Tegenhanger hiervan is gelijkstroom
(DC), zoals uit batterijen, die altijd
dezelfde kant op stroomt.
LES 2: LICHT, DRIJVEN EN ZINKEN
Licht Een vorm van energie die je ogen
kunnen zien afkomstig uit een
lichtbron bv: de zon, lampen of vuur.
Fata morgana Een soort luchtspiegeling. Het lijkt
alsof er water is in de verte,
bijvoorbeeld op een warme weg of in
de woestijn, maar dat is er niet echt.
Het komt doordat het licht wordt
gebogen door warme luchtlagen, en
daardoor lijkt het net een spiegel.
Ultraviolet (UV) - licht Een soort licht dat je niet kunt zien,
maar dat wel van de zon komt. Het
kan je huid bruin maken, maar ook
verbranden. UV-licht wordt ook