WOORDENLIJST NATUUR
LES 3: FAUNA EN FLORA
Biotoop Woonplaats van een
= Ecosysteem levensgemeenschap.
Reduceren Het dode materiaal verteren en
omzetten naar humus. De humus
bevat vitaminen,.. wordt omgezet door
de reducenten (wormen, pissebedden,
…)
Voedselnet Meerdere voedselketens aan elkaar.
= Voedselweb
Voedselpiramide Een hiërarchische weergave van het
aantal dieren binnen 1 biotoop. Hoe
meer naar beneden, hoe minder er
zijn van die soort.
Taxonomie Het ordenen van verschillende dieren
of planten volgens bepaalde
kenmerken.
Morfologische kenmerken Uitwendig waarneembare kenmerken
wijzen ons de weg binnen een
taxonomie.
LES 4, 5, 6, 7: MENSELIJK LICHAAM
Reflex Een actie zonder tussenkomst van de
hersenen.
Daltonisme Kleurenblind.
Pupil Het gaatje in de iris.
Iris Regelt de lichttoevoer. Bij weinig licht,
wordt de pupil groter, bij veel licht,
wordt de pupil kleiner.
Accomoderen Het scherpstellen van het oog om
goed verder of dichter te kunnen
kijken. Dat adhv de kringspier die
boller of minder bol wordt.
Albinisme Ergelijke afwijking waarbij pigment
melanine onvoldoende of niet
voorkomt.
Verziendheid Ver goed zien. Het brandpunt valt
achter de oogbol. Hiervoor draag je
een bril met + lenzen.
Bijziendheid Dicht goed zien. Het brandpunt valt
voor de oogbol. Hiervoor draag je een
bril met - lenzen.
Strabisme Scheelzien. Het oog wijkt af van de
normale stand.
Slechtziend Hier vallen verschillende zaken onder.
Wazig zien, kokerzicht, …
Stereofonisch horen Horen met beide oren om te
lokaliseren van waar geluid komt en
afstanden in te schatten.
LES 3: FAUNA EN FLORA
Biotoop Woonplaats van een
= Ecosysteem levensgemeenschap.
Reduceren Het dode materiaal verteren en
omzetten naar humus. De humus
bevat vitaminen,.. wordt omgezet door
de reducenten (wormen, pissebedden,
…)
Voedselnet Meerdere voedselketens aan elkaar.
= Voedselweb
Voedselpiramide Een hiërarchische weergave van het
aantal dieren binnen 1 biotoop. Hoe
meer naar beneden, hoe minder er
zijn van die soort.
Taxonomie Het ordenen van verschillende dieren
of planten volgens bepaalde
kenmerken.
Morfologische kenmerken Uitwendig waarneembare kenmerken
wijzen ons de weg binnen een
taxonomie.
LES 4, 5, 6, 7: MENSELIJK LICHAAM
Reflex Een actie zonder tussenkomst van de
hersenen.
Daltonisme Kleurenblind.
Pupil Het gaatje in de iris.
Iris Regelt de lichttoevoer. Bij weinig licht,
wordt de pupil groter, bij veel licht,
wordt de pupil kleiner.
Accomoderen Het scherpstellen van het oog om
goed verder of dichter te kunnen
kijken. Dat adhv de kringspier die
boller of minder bol wordt.
Albinisme Ergelijke afwijking waarbij pigment
melanine onvoldoende of niet
voorkomt.
Verziendheid Ver goed zien. Het brandpunt valt
achter de oogbol. Hiervoor draag je
een bril met + lenzen.
Bijziendheid Dicht goed zien. Het brandpunt valt
voor de oogbol. Hiervoor draag je een
bril met - lenzen.
Strabisme Scheelzien. Het oog wijkt af van de
normale stand.
Slechtziend Hier vallen verschillende zaken onder.
Wazig zien, kokerzicht, …
Stereofonisch horen Horen met beide oren om te
lokaliseren van waar geluid komt en
afstanden in te schatten.