AP Hogeschool Antwerpen
ETHISCH EN
DEONTOLOGISCH
HANDELEN
Docent: Heide Wynants
Marie Claessen
Academiejaar: ’24-‘25
,INHOUD
HFST 1: ETHIEK .................................................................................................................... 2
1.1 Inleiding ..................................................................................................................... 2
1.2 Waarden, normen en deugden ..................................................................................... 3
1.3 Beroepsethiek ............................................................................................................ 5
1.4 Normatieve theorieën ................................................................................................. 5
1.4.1 Beroepscode ........................................................................................................... 5
1.4.2 Normatieve theorieën ............................................................................................... 6
1.5 Een methodische leidraad ........................................................................................... 6
1.5.1 Het 5 stappenplan van Janssen ................................................................................. 7
1.5.2 Stappenplan Graste ................................................................................................. 9
1.5.3 Stappenplan Rothfusz .............................................................................................. 9
HFST 2: DEONTOLOGIE ........................................................................................................ 9
2.1 Respect ..................................................................................................................... 9
2.1.1 Inzage- en correctierecht vs. Informatieplicht ............................................................. 9
2.1.2 Recht op geheimhouding vs. Zwijgplicht ...................................................................10
2.1.3 Recht op zelfbeschikking vs. plicht tot respect voor morele waarden...........................13
2.2 Integriteit ..................................................................................................................13
2.3 Verantwoordelijkheid en deskundigheid.......................................................................14
1
,HFST 1: ETHIEK
1.1 Inleiding
Wat bestuderen we met ethiek?
- gedrag van mensen vanuit ‘goed en kwaad’ perspectief
- zorgzaam (ethisch) omgaan met hulpvragers in functie van welzijn van de cliënt
Waarover gaat deontologie?
- verplichtingen die je hebt in een bepaalde (beroeps)situatie -> rechten + plichten
Ethiek is aanwezig in het leven van elke dag:
- uitspraken/oordelen/meningen over personen en situaties
- keuzes beïnvloeden het leven, beïnvloeden ons gedrag
bv. keuze: ga is slapen/kijk ik nog een filmpje -> beïnvloed gedrag: moe/niet
Oordelen als onderdeel van het dagelijks leven:
Waardeoordeel:
- beschrijven ‘wat (jij vindt) dat zal moeten zijn’
- subjectief en variabel
- overheerst in ons dagelijkse leven
bv. ‘de kinderen zouden stiller moeten zijn’
Feitelijke oordelen:
- beschrijven datgene wat is
- objectief en niet variabel
bv. ‘de kleur van de tafel is groen / ik behaalde een 4/20’
Gedrag is opdeel-baar:
Automatische handelingen:
- voltrekken zich zonder nadenken over deelhandelingen
bv. autorijden, aankleden
Handelingen die een keuze vereisen:
- pragmatische (praktische) keuzes
bv. wat draag ik vandaag, eet ik een spaghetti of een slaatje, hoe ga ik om met een ander
- ethische (meer zinvolle) keuzes: wanneer oplossing van probleem niet voor de hand ligt
bv. voeg ik een leugen toe aan mijn cv om de job van mijn leven te bereiken
Keuzes onder invloed van socialisatie:
- opvoeding, gewoonten en aangeleerd gedrag hebben invloed op de keuzes die we maken
bv. als kind nadruk gelegd op eten met mes en vork -> belang hechten aan tafel-etiquette als
begeleider
Moraal:
- totaal van gewoontes en zeden: in een bepaalde tijd, bij een bepaalde groep
- heersende waarden en normen
- kan gebaseerd zijn op: intuïtie, emoties of rationele overwegingen
bv. een vriend in nood laat je niet in de steek, druk maken over dierenrechten
bv. heersende zeden en gebruiken: gedragsregels in Japan: strakke waarden en normen zoals
diep buigen als begroeting, België: juiste bier met juiste bierglas
2
,(oefening: Waarden/moraal in mijn leerwerkplek:
autonomie, gezelligheid, openheid
We zetten in op autonomie, we laten de cliënt zo zelfstandig mogelijk alles doen om ze dit aan te
leren. Gezelligheid staat centraal, we hechten veel belang aan gezellige momentjes voor de tv,
samen wat bakken, gezelschapspelletjes te spelen… We zijn heel open met de kinderen, we
brengen ze van dingen die hen betrekken op de hoogte (op maat).)
Ethiek:
- verwerft inzicht zodat gedrag van de mens zich kan richten op ‘het goede’
- baseert zich vaak op moralisten: verder uitspitten, opstellen, toetsen, verfijnen hypotheses ->
ethische grondbeginselen (= basisprincipes rond morele aanvoelen van mensen)
- kritisch stilstaan bij handelen, systematisch nadenken
- staat voor ‘zo goed als mogelijk’ handelen
- intuïtieve kennis
- ethisch denken begint bij jezelf (wat is goed/niet, wat maakt dat je dat vindt?) =
individueel/subjectief
- ethisch redeneren: zoeken, wegen en vinden van goede redenen om prof gedrag te richten
Werkelijkheid als relatief begrip:
- elke persoon beleeft werkelijkheid vanuit ander perspectief/invalshoek
- in dezelfde situatie: verschillende mensen zien vaak verschillende dingen, andere accenten
leggen, anders benaderen
- als HV: aandacht voor verschillende betekenisgeving, verschillende invalshoeken
Invalshoek bepaald door:
- geschiedenis, wereldbeeld, opvoeding, sociale situatie, individuele eigenschappen, gewoontes
Belang van ethiek:
- ontw. kritische houding, kritisch naar onszelf en omgeving leren kijken
- werkelijkheid dwingt tot handelen/denken -> ethisch handelen/overwegingen
- de uitdaging = samen nadenken om ethisch handelen om tot menswaardige oplossing te
komen
1.2 Waarden, normen en deugden
Waarden: (idealen)
- na te streven idealen om een hogere kwaliteit van leven de bereiken
- algemeen en abstract taalgebruik
bv. discretie, openheid, verantwoordelijkheid
- altijd positief, zal motiveren of inspireren
- geworteld in affectieve domein (gevoelens/emoties)
- levenslange trouw, verzet bij bedreiging van waarden
- situationele bepaaldheid: veranderlijk (plaats/groep), tijd- en plaatsgebonden, interpreteren
vanuit hun plaatselijke context (bv. mijnwerkers zitten vast: brood = belangrijker dan geld)
- afhankelijk van referentiekader, interpretatie kan verschillen (bv. interpretatie van respect)
Hiërarchie in waarden:
- mate van belangrijkheid
bv. liegen om iemands leven te redden (waarde respect voor het leven overstijgt waarde
eerlijkheid)
3
, Normen: (wegwijzers naar idealen)
- middel om het ideaal te bereiken (hoe waarden te bereiken), richtingaanwijzer voor gedrag
- concreet en gedragsgericht taalgebruik -> concrete gedragsregels
bv. nice to know/need to know, alles bespreekbaar maken, samen beslissingen maken
- zowel positief (geboden, leefregels) als negatief (bv. verbod) -> sancties mogelijk
- verschillende reikwijdte: hoe meer overeenstemming, hoe dwingender
- verschil qua precisie: op papier/ongeschreven regels
- kunnen verschillende waarden aan 1 norm hangen
Verschillende wegen/interpretaties mogelijk om waarde te interpreteren:
bv. waarde trouw:
- trouw bij elkaar blijven, wat er ook gebeurt
- trouw aan exclusiviteit van relatie, waarnaast geen andere intieme contacten staan
- trouw aan afspraken die gemaakt worden
Onderscheid tussen waarden en normen:
- norm is de weg naar het doel, het doel is de waarde
bv. norm = je mag niet liegen, waarde = eerlijkheid, openheid
bv. norm = bijdragen goed groepsklimaat, waarde = verbinding, respect, openheid, …
- niet altijd eenvoudig of duidelijk
- naarmate een norm algemener wordt en door meer mensen aanvaard wordt, komt het dichter
bij waarden te liggen
Ethisch dilemma:
- een probleem, kwestie
- waarbij de professional moet handelen
- moet kiezen uit twee of meer alternatieven
- die te maken hebben met waarden en normen en hun mogelijke spanningsvelden
Spanningsveld:
- waarde A vs. Waarde B:
bv. liegen om iemands leven te redden, botsende waarden: respect voor leven ~ eerlijkheid
- spanning binnen eenzelfde waarde:
bv. ik wil constructief bijdragen door op tijd te komen, maar ook iemand onderweg helpen
- spanning waarde vs. Norm:
bv. waarde trouw komt op verschillende manieren tot uiting (niet vreemdgaan, bij elkaar blijven)
Deugden:
- deugd = eigenschap van iemand die ertoe leidt dat iemand juist handelt
- de aard van iemand, ‘met de paplepel meegegeven’, waarden die je je eigen hebt gemaakt
- onderdeel van karakter, persoonlijk eigenschap, te vergelijken met kernkwaliteiten
- cultureel bepaald
4
ETHISCH EN
DEONTOLOGISCH
HANDELEN
Docent: Heide Wynants
Marie Claessen
Academiejaar: ’24-‘25
,INHOUD
HFST 1: ETHIEK .................................................................................................................... 2
1.1 Inleiding ..................................................................................................................... 2
1.2 Waarden, normen en deugden ..................................................................................... 3
1.3 Beroepsethiek ............................................................................................................ 5
1.4 Normatieve theorieën ................................................................................................. 5
1.4.1 Beroepscode ........................................................................................................... 5
1.4.2 Normatieve theorieën ............................................................................................... 6
1.5 Een methodische leidraad ........................................................................................... 6
1.5.1 Het 5 stappenplan van Janssen ................................................................................. 7
1.5.2 Stappenplan Graste ................................................................................................. 9
1.5.3 Stappenplan Rothfusz .............................................................................................. 9
HFST 2: DEONTOLOGIE ........................................................................................................ 9
2.1 Respect ..................................................................................................................... 9
2.1.1 Inzage- en correctierecht vs. Informatieplicht ............................................................. 9
2.1.2 Recht op geheimhouding vs. Zwijgplicht ...................................................................10
2.1.3 Recht op zelfbeschikking vs. plicht tot respect voor morele waarden...........................13
2.2 Integriteit ..................................................................................................................13
2.3 Verantwoordelijkheid en deskundigheid.......................................................................14
1
,HFST 1: ETHIEK
1.1 Inleiding
Wat bestuderen we met ethiek?
- gedrag van mensen vanuit ‘goed en kwaad’ perspectief
- zorgzaam (ethisch) omgaan met hulpvragers in functie van welzijn van de cliënt
Waarover gaat deontologie?
- verplichtingen die je hebt in een bepaalde (beroeps)situatie -> rechten + plichten
Ethiek is aanwezig in het leven van elke dag:
- uitspraken/oordelen/meningen over personen en situaties
- keuzes beïnvloeden het leven, beïnvloeden ons gedrag
bv. keuze: ga is slapen/kijk ik nog een filmpje -> beïnvloed gedrag: moe/niet
Oordelen als onderdeel van het dagelijks leven:
Waardeoordeel:
- beschrijven ‘wat (jij vindt) dat zal moeten zijn’
- subjectief en variabel
- overheerst in ons dagelijkse leven
bv. ‘de kinderen zouden stiller moeten zijn’
Feitelijke oordelen:
- beschrijven datgene wat is
- objectief en niet variabel
bv. ‘de kleur van de tafel is groen / ik behaalde een 4/20’
Gedrag is opdeel-baar:
Automatische handelingen:
- voltrekken zich zonder nadenken over deelhandelingen
bv. autorijden, aankleden
Handelingen die een keuze vereisen:
- pragmatische (praktische) keuzes
bv. wat draag ik vandaag, eet ik een spaghetti of een slaatje, hoe ga ik om met een ander
- ethische (meer zinvolle) keuzes: wanneer oplossing van probleem niet voor de hand ligt
bv. voeg ik een leugen toe aan mijn cv om de job van mijn leven te bereiken
Keuzes onder invloed van socialisatie:
- opvoeding, gewoonten en aangeleerd gedrag hebben invloed op de keuzes die we maken
bv. als kind nadruk gelegd op eten met mes en vork -> belang hechten aan tafel-etiquette als
begeleider
Moraal:
- totaal van gewoontes en zeden: in een bepaalde tijd, bij een bepaalde groep
- heersende waarden en normen
- kan gebaseerd zijn op: intuïtie, emoties of rationele overwegingen
bv. een vriend in nood laat je niet in de steek, druk maken over dierenrechten
bv. heersende zeden en gebruiken: gedragsregels in Japan: strakke waarden en normen zoals
diep buigen als begroeting, België: juiste bier met juiste bierglas
2
,(oefening: Waarden/moraal in mijn leerwerkplek:
autonomie, gezelligheid, openheid
We zetten in op autonomie, we laten de cliënt zo zelfstandig mogelijk alles doen om ze dit aan te
leren. Gezelligheid staat centraal, we hechten veel belang aan gezellige momentjes voor de tv,
samen wat bakken, gezelschapspelletjes te spelen… We zijn heel open met de kinderen, we
brengen ze van dingen die hen betrekken op de hoogte (op maat).)
Ethiek:
- verwerft inzicht zodat gedrag van de mens zich kan richten op ‘het goede’
- baseert zich vaak op moralisten: verder uitspitten, opstellen, toetsen, verfijnen hypotheses ->
ethische grondbeginselen (= basisprincipes rond morele aanvoelen van mensen)
- kritisch stilstaan bij handelen, systematisch nadenken
- staat voor ‘zo goed als mogelijk’ handelen
- intuïtieve kennis
- ethisch denken begint bij jezelf (wat is goed/niet, wat maakt dat je dat vindt?) =
individueel/subjectief
- ethisch redeneren: zoeken, wegen en vinden van goede redenen om prof gedrag te richten
Werkelijkheid als relatief begrip:
- elke persoon beleeft werkelijkheid vanuit ander perspectief/invalshoek
- in dezelfde situatie: verschillende mensen zien vaak verschillende dingen, andere accenten
leggen, anders benaderen
- als HV: aandacht voor verschillende betekenisgeving, verschillende invalshoeken
Invalshoek bepaald door:
- geschiedenis, wereldbeeld, opvoeding, sociale situatie, individuele eigenschappen, gewoontes
Belang van ethiek:
- ontw. kritische houding, kritisch naar onszelf en omgeving leren kijken
- werkelijkheid dwingt tot handelen/denken -> ethisch handelen/overwegingen
- de uitdaging = samen nadenken om ethisch handelen om tot menswaardige oplossing te
komen
1.2 Waarden, normen en deugden
Waarden: (idealen)
- na te streven idealen om een hogere kwaliteit van leven de bereiken
- algemeen en abstract taalgebruik
bv. discretie, openheid, verantwoordelijkheid
- altijd positief, zal motiveren of inspireren
- geworteld in affectieve domein (gevoelens/emoties)
- levenslange trouw, verzet bij bedreiging van waarden
- situationele bepaaldheid: veranderlijk (plaats/groep), tijd- en plaatsgebonden, interpreteren
vanuit hun plaatselijke context (bv. mijnwerkers zitten vast: brood = belangrijker dan geld)
- afhankelijk van referentiekader, interpretatie kan verschillen (bv. interpretatie van respect)
Hiërarchie in waarden:
- mate van belangrijkheid
bv. liegen om iemands leven te redden (waarde respect voor het leven overstijgt waarde
eerlijkheid)
3
, Normen: (wegwijzers naar idealen)
- middel om het ideaal te bereiken (hoe waarden te bereiken), richtingaanwijzer voor gedrag
- concreet en gedragsgericht taalgebruik -> concrete gedragsregels
bv. nice to know/need to know, alles bespreekbaar maken, samen beslissingen maken
- zowel positief (geboden, leefregels) als negatief (bv. verbod) -> sancties mogelijk
- verschillende reikwijdte: hoe meer overeenstemming, hoe dwingender
- verschil qua precisie: op papier/ongeschreven regels
- kunnen verschillende waarden aan 1 norm hangen
Verschillende wegen/interpretaties mogelijk om waarde te interpreteren:
bv. waarde trouw:
- trouw bij elkaar blijven, wat er ook gebeurt
- trouw aan exclusiviteit van relatie, waarnaast geen andere intieme contacten staan
- trouw aan afspraken die gemaakt worden
Onderscheid tussen waarden en normen:
- norm is de weg naar het doel, het doel is de waarde
bv. norm = je mag niet liegen, waarde = eerlijkheid, openheid
bv. norm = bijdragen goed groepsklimaat, waarde = verbinding, respect, openheid, …
- niet altijd eenvoudig of duidelijk
- naarmate een norm algemener wordt en door meer mensen aanvaard wordt, komt het dichter
bij waarden te liggen
Ethisch dilemma:
- een probleem, kwestie
- waarbij de professional moet handelen
- moet kiezen uit twee of meer alternatieven
- die te maken hebben met waarden en normen en hun mogelijke spanningsvelden
Spanningsveld:
- waarde A vs. Waarde B:
bv. liegen om iemands leven te redden, botsende waarden: respect voor leven ~ eerlijkheid
- spanning binnen eenzelfde waarde:
bv. ik wil constructief bijdragen door op tijd te komen, maar ook iemand onderweg helpen
- spanning waarde vs. Norm:
bv. waarde trouw komt op verschillende manieren tot uiting (niet vreemdgaan, bij elkaar blijven)
Deugden:
- deugd = eigenschap van iemand die ertoe leidt dat iemand juist handelt
- de aard van iemand, ‘met de paplepel meegegeven’, waarden die je je eigen hebt gemaakt
- onderdeel van karakter, persoonlijk eigenschap, te vergelijken met kernkwaliteiten
- cultureel bepaald
4