pedagogisch handelen examen
Hoe denken jongeren?
-jongeren bevinden zich volgens Piaget in formeel-operationele fase
-denken van jongeren wijzigt
Cognitieve ontwikkelingsstadia volgens Piaget:
Denkvermogens van jongeren:
Abstract denken: geen concrete situaties meer nodig, wetenschappelijk
denken.
Logisch denken: oorzaak van gevolg onderscheiden, logische besluiten
trekken (als..dan)
Hypothetisch denken: veronderstellingen zonder visuele voorstelling
Hypothetisch-deductief denken: onderzoek starten op basis van
verklaringen
Experimenteel denken: experimenten bedenken en uitvoeren
Combinatorisch denken: verschillende soorten denken combineren
Metacognitief denken: eigen denken, handelen en leren sturen en
reflecteren
Morele ontwikkeling van jongeren:
-morele ontwikkeling = ontwikkeling van het vermogen om onderscheid te maken
tussen goed en kwaad.
-jongeren kunnen denken over Morele situaties:
Houden rekening met de intentie
Niet alleen zwart wit maar ook een grijze zone, niet alles is ‘fout’
Argumenteren om standpunt kracht bij te zetten
Bestaande regels in vraag stellen
Beseffen zelf wat ze verkeerd deden
Meer gevoelens voor empathie
-jongeren ontwikkelen eigenwaarde-systeem doordat ze abstract denken->
verandering in gedrag:
Kritischer opstellen tegenover gedragsregels
Discussie aangaan (vaak met opvoeder)
Omgang met leeftijdsgenoten versterkt eigenwaarde
-Kohlberg = psycholoog die morele ontwikkeling heeft bestudeerd op basis van
Heinz-dilema
-3 stadia van het Heinz-dilema:
1. Preconventioneel stadium (-7j): angst voor straf, streven naar eigen
voordelen. Voor wat hoort wat principe.
, 2. Conventioneel stadium (7j-12/14j): mening van sociale groep is bepalend.
Ze willen dat andere hun aardig vinden.
3. Postconventioneel stadium (+14j): stellen bestaande regels in vraag.
Beseffen dat er een grijze zone is.
-kritiek op de theorie van Kohlberg:
Op latere leeftijd worden nog gedragingen gesteld die tot vroegere stadia
behoren
We gebruiken onze redeneringen door elkaar, heel ons leven.
Hoever een mens komt in de morele ontwikkeling is afhankelijk van de
eigen ontwikkeling en prikkels uit de omgeving
Wat is identiteit?
-identiteit= geheel aan kenmerken waarvan je vindt dat ze bij je horen, Wanneer
je jezelf vergelijkt.
Persoonlijke identiteit: eigen keuzes maken, uniek zijn
Sociale identiteit: deel uitmaken van groep, omgang met anderen
-identificatiegroepen = groepen die je identiteit beïnvloeden
-factoren die je identiteit beïnvloeden:
Nature: biologisch
Nurture: relatie met anderen
Zelfbepaling: mate waarin je keuzes maakt
-identiteit wordt beïnvloed door:
Persoonlijke ervaringen en eigen gedachten
Relaties met anderen en omgeving
Hoe ontwikkelen jongeren een eigen identiteit?
-conflicten van Erikson:
0-1j: vertrouwen tegenover wantrouwen
2-3j: autonomie tegenover schaamte en twijfel
3-6j= initiatief tegenover schuldgevoel
7-12j= competentie tegenover minderwaardigheid
12-18j= identiteit tegenover identiteitsverwarring
18-35j= intimiteit tegenover isolement
35-65j= generativiteit tegenover stagnitie
65-doodt= integriteit tegenover wanhoop
-jongeren zitten in experimenteer fase volgens Erikson
-4 aspecten die het identiteitsgevoel van jongeren bepalen:
1. Besef van continuiteit: experimenteren met verschillende rollen
2. Besef van erkenning en herkenning: ze willen aanvaard worden voor wie of
hoe ze zijn
3. Besef van aanvaarding van eigen kwaliteiten en beperkingen
Hoe denken jongeren?
-jongeren bevinden zich volgens Piaget in formeel-operationele fase
-denken van jongeren wijzigt
Cognitieve ontwikkelingsstadia volgens Piaget:
Denkvermogens van jongeren:
Abstract denken: geen concrete situaties meer nodig, wetenschappelijk
denken.
Logisch denken: oorzaak van gevolg onderscheiden, logische besluiten
trekken (als..dan)
Hypothetisch denken: veronderstellingen zonder visuele voorstelling
Hypothetisch-deductief denken: onderzoek starten op basis van
verklaringen
Experimenteel denken: experimenten bedenken en uitvoeren
Combinatorisch denken: verschillende soorten denken combineren
Metacognitief denken: eigen denken, handelen en leren sturen en
reflecteren
Morele ontwikkeling van jongeren:
-morele ontwikkeling = ontwikkeling van het vermogen om onderscheid te maken
tussen goed en kwaad.
-jongeren kunnen denken over Morele situaties:
Houden rekening met de intentie
Niet alleen zwart wit maar ook een grijze zone, niet alles is ‘fout’
Argumenteren om standpunt kracht bij te zetten
Bestaande regels in vraag stellen
Beseffen zelf wat ze verkeerd deden
Meer gevoelens voor empathie
-jongeren ontwikkelen eigenwaarde-systeem doordat ze abstract denken->
verandering in gedrag:
Kritischer opstellen tegenover gedragsregels
Discussie aangaan (vaak met opvoeder)
Omgang met leeftijdsgenoten versterkt eigenwaarde
-Kohlberg = psycholoog die morele ontwikkeling heeft bestudeerd op basis van
Heinz-dilema
-3 stadia van het Heinz-dilema:
1. Preconventioneel stadium (-7j): angst voor straf, streven naar eigen
voordelen. Voor wat hoort wat principe.
, 2. Conventioneel stadium (7j-12/14j): mening van sociale groep is bepalend.
Ze willen dat andere hun aardig vinden.
3. Postconventioneel stadium (+14j): stellen bestaande regels in vraag.
Beseffen dat er een grijze zone is.
-kritiek op de theorie van Kohlberg:
Op latere leeftijd worden nog gedragingen gesteld die tot vroegere stadia
behoren
We gebruiken onze redeneringen door elkaar, heel ons leven.
Hoever een mens komt in de morele ontwikkeling is afhankelijk van de
eigen ontwikkeling en prikkels uit de omgeving
Wat is identiteit?
-identiteit= geheel aan kenmerken waarvan je vindt dat ze bij je horen, Wanneer
je jezelf vergelijkt.
Persoonlijke identiteit: eigen keuzes maken, uniek zijn
Sociale identiteit: deel uitmaken van groep, omgang met anderen
-identificatiegroepen = groepen die je identiteit beïnvloeden
-factoren die je identiteit beïnvloeden:
Nature: biologisch
Nurture: relatie met anderen
Zelfbepaling: mate waarin je keuzes maakt
-identiteit wordt beïnvloed door:
Persoonlijke ervaringen en eigen gedachten
Relaties met anderen en omgeving
Hoe ontwikkelen jongeren een eigen identiteit?
-conflicten van Erikson:
0-1j: vertrouwen tegenover wantrouwen
2-3j: autonomie tegenover schaamte en twijfel
3-6j= initiatief tegenover schuldgevoel
7-12j= competentie tegenover minderwaardigheid
12-18j= identiteit tegenover identiteitsverwarring
18-35j= intimiteit tegenover isolement
35-65j= generativiteit tegenover stagnitie
65-doodt= integriteit tegenover wanhoop
-jongeren zitten in experimenteer fase volgens Erikson
-4 aspecten die het identiteitsgevoel van jongeren bepalen:
1. Besef van continuiteit: experimenteren met verschillende rollen
2. Besef van erkenning en herkenning: ze willen aanvaard worden voor wie of
hoe ze zijn
3. Besef van aanvaarding van eigen kwaliteiten en beperkingen