BOEKDEEL 2 – ANTISOCIAAL GEDRAAG DOOR BIOSOCIALE
BRIL
HOOFDSTUK 1: VAN BIOLOGISCH POSITIVISME NAAR BIOSOCIALE
CRIMINOLOGIE
INLEIDING
Biosociale etiologische criminologie / Biologisch positivisme
Zoekt oorzaken en wetmatigheden van daderschap in het individu en een link
wordt gelegd tussen biologische factoren en criminaliteit.
Focus op biosociale interacties (kruispunt van sociale en biologische invloeden).
Interesse in evolutiebiologie van criminaliteit, bestraffing en sociaal
gedrag (sociobiologie van de mens).
Historische invloeden
Lange voorgeschiedenis van Plato tot Bentham:
o Plato: handelen zonder anderen schade te berokkenen.
o Bentham: nutsmaximalisatie en pijnvermijding.
Theoretische impact op strafrecht, algemene en specifieke preventie.
Verlichtingsfilosofen (Kant, Locke, Hume, Bentham, Beccaria):
o Geloof in het rationeel mensbeeld (‘homo economicus’).
o In contrast met het positivisme van de 19de eeuw: geloof in
wetmatigheden.
Start van het biologisch positivisme
Mislukte en misbegrepen start:
o Foutieve interpretatie van Darwin’s evolutietheorie (vnl. survival of the
fittest).
Aandacht verschuift van de daad naar de dader.
Verschillende vormen van positivisme
1. Biologisch positivisme:
o Oorzaken liggen in individu via biologische, constitutionele en erfelijke
factoren.
2. Psychologisch positivisme:
o Oorzaken gezocht in individu via psychologische invalshoek.
3. Sociologisch/sociaal positivisme:
1
, o Oorzaken gezocht in de leefomgeving.
‘Genen’ als concept was onbekend in de 19de eeuw.
Biologisch deterministen: de criminele mens is niet aangepast aan moderne
samenleving.
Recidivisme werd verklaard via:
o Atavisme (terugval naar primitieve kenmerken, zoals robuuste schedels).
o Degeneratie (biologische achteruitgang).
Lombroso en de Italiaanse antropologische school
Belangrijkste figuur: Cesare Lombroso.
Oprichter van de Italiaanse antropologische school.
Grootste impact op toenmalige beleidsmakers.
Pleitte voor oprichting van criminologische scholen.
Zijn ideeën vormden een eerste stap naar een empirisch wetenschappelijk
systeem.
Voorlopers van het biologisch positivisme
Fysiognomie
Studie van fysieke kenmerken en hun relatie met persoonlijkheid of criminele
aanleg.
Stichter: Jean Baptiste Della Porta:
o Bestudeerde lijken van daders en veroordeelden.
o Zocht verbanden tussen uiterlijke kenmerken en psychische of criminele
eigenschappen.
o Gefocust op deviant gedrag en hersenenontwikkeling.
Bekendheid via Johann Kaspar Lavater:
o Populaire theorie dat gezichtsstructuur iets zegt over iemands karakter.
Frenologie
Studie van het brein en schedelvormen, met als doel persoonlijkheid
te bepalen.
Ontwikkeld door Franz Joseph Gall (1758-1828):
o Grote interesse in neuroanatomie.
o Ontwikkelde cranioscopie: schedelmeting op vorm, anatomie en
structuur.
2
, Opvolger: Johann Spurzheim:
o Herdoopte cranioscopie tot frenologie.
o Ontwikkelde de bekende frenologiekaarten (mentale organen in
schedel getekend).
o Bv. wiskundeknobbel: uitstulping op specifieke plek.
Frenologie = pseudowetenschap:
o Veronderstelde dat gedrag gelokaliseerd was in specifieke hersengebieden.
o Geen wetenschappelijke waarde, maar toch lange tijd populair.
o Onderzoek gebeurde op overleden personen, waarbij schedels werden
geopend.
Deze man op de foto was een zeer belangrijk persoon Franz Joseph Gall
(1758-1828)
Hij had een sterke interesse in de neuroanatomie, meer specifieke in
de hersenstructuren.
Hij ontwikkelde cranioscopie, de studie die bestond uit het meten
van schedels (vorm, anatomie, structuur, samenstelling).
PROBLEMEN BIJ DE START VAN DE BIOLOGISCHE CRIMINOLOGIE
De biologische criminologie begon met een vertekende interpretatie van
de evolutietheorie.
Sterk beïnvloed door foutieve toepassing van Darwin’s ideeën.
Darwin’s evolutietheorie (correct begrepen):
Introduceerde het principe van "survival of the fittest".
Evolutionaire mechanismen:
o Genetische variatie
o Voortplanting
o Natuurlijke selectie
o zorgen samen voor voortdurende evolutie van soorten.
Foute interpretatie door biologisch deterministen:
Crimineel gedrag werd gezien als een gevolg van biologische
onaangepastheid aan de moderne samenleving.
Atavisme en degeneratie:
3
, o Negentiende-eeuwse begrippen om vermeende biologische afwijkingen
te duiden.
o Werden gebruikt om recidive, beroepscriminaliteit, moord en
seksueel geweld te verklaren.
De criminele mens werd voorgesteld als:
o Een wezen zonder vrije wil
o Gedoemd tot een criminele levensloop
DE VROEGE CRIMINELE ANTROPOLOGIE VAN CESARE LOMBROSO (1835–1909)
Publiceerde ‘L’uomo delinquente’ (1876): startpunt
van het debat over biologische verklaringen voor
criminaliteit (tot in het interbellum).
Focuste op fysiologische kenmerken of uiterlijke
stigmata als indicatoren van criminele aanleg.
Ontwikkelde de criminele antropometrie:
o Wetenschap die lichaamsmaten gebruikte om potentiële daders vroegtijdig
te herkennen.
De ‘geboren crimineel’:
o Werd gezien als een moderne versie van de primitieve mens.
o Gedreven tot criminaliteit via een deterministisch proces.
Verwijzing naar Darwin’s atavisme:
o Terugkeer van primitieve kenmerken na generaties van afwezigheid.
Kritiek op Lombroso: Charles Goring (1870–1919)
Studie: ‘The English Convict’ (1913).
Vond geen bevestiging van atavistische kenmerken bij Britse
gedetineerden.
Bekritiseerde de nadruk op uiterlijke stigmata.
Belangrijke bijdrage: ontkrachting van het idee van de aangeboren misdadiger.
Wijst op methodologische zwakheden in Lombroso’s werk.
DE CRIMINOLOGIE VAN ENRICO FERRI (1856–1929)
Werk: ‘The Theory of Imputability and The Denial of The Free
Will’.
4
BRIL
HOOFDSTUK 1: VAN BIOLOGISCH POSITIVISME NAAR BIOSOCIALE
CRIMINOLOGIE
INLEIDING
Biosociale etiologische criminologie / Biologisch positivisme
Zoekt oorzaken en wetmatigheden van daderschap in het individu en een link
wordt gelegd tussen biologische factoren en criminaliteit.
Focus op biosociale interacties (kruispunt van sociale en biologische invloeden).
Interesse in evolutiebiologie van criminaliteit, bestraffing en sociaal
gedrag (sociobiologie van de mens).
Historische invloeden
Lange voorgeschiedenis van Plato tot Bentham:
o Plato: handelen zonder anderen schade te berokkenen.
o Bentham: nutsmaximalisatie en pijnvermijding.
Theoretische impact op strafrecht, algemene en specifieke preventie.
Verlichtingsfilosofen (Kant, Locke, Hume, Bentham, Beccaria):
o Geloof in het rationeel mensbeeld (‘homo economicus’).
o In contrast met het positivisme van de 19de eeuw: geloof in
wetmatigheden.
Start van het biologisch positivisme
Mislukte en misbegrepen start:
o Foutieve interpretatie van Darwin’s evolutietheorie (vnl. survival of the
fittest).
Aandacht verschuift van de daad naar de dader.
Verschillende vormen van positivisme
1. Biologisch positivisme:
o Oorzaken liggen in individu via biologische, constitutionele en erfelijke
factoren.
2. Psychologisch positivisme:
o Oorzaken gezocht in individu via psychologische invalshoek.
3. Sociologisch/sociaal positivisme:
1
, o Oorzaken gezocht in de leefomgeving.
‘Genen’ als concept was onbekend in de 19de eeuw.
Biologisch deterministen: de criminele mens is niet aangepast aan moderne
samenleving.
Recidivisme werd verklaard via:
o Atavisme (terugval naar primitieve kenmerken, zoals robuuste schedels).
o Degeneratie (biologische achteruitgang).
Lombroso en de Italiaanse antropologische school
Belangrijkste figuur: Cesare Lombroso.
Oprichter van de Italiaanse antropologische school.
Grootste impact op toenmalige beleidsmakers.
Pleitte voor oprichting van criminologische scholen.
Zijn ideeën vormden een eerste stap naar een empirisch wetenschappelijk
systeem.
Voorlopers van het biologisch positivisme
Fysiognomie
Studie van fysieke kenmerken en hun relatie met persoonlijkheid of criminele
aanleg.
Stichter: Jean Baptiste Della Porta:
o Bestudeerde lijken van daders en veroordeelden.
o Zocht verbanden tussen uiterlijke kenmerken en psychische of criminele
eigenschappen.
o Gefocust op deviant gedrag en hersenenontwikkeling.
Bekendheid via Johann Kaspar Lavater:
o Populaire theorie dat gezichtsstructuur iets zegt over iemands karakter.
Frenologie
Studie van het brein en schedelvormen, met als doel persoonlijkheid
te bepalen.
Ontwikkeld door Franz Joseph Gall (1758-1828):
o Grote interesse in neuroanatomie.
o Ontwikkelde cranioscopie: schedelmeting op vorm, anatomie en
structuur.
2
, Opvolger: Johann Spurzheim:
o Herdoopte cranioscopie tot frenologie.
o Ontwikkelde de bekende frenologiekaarten (mentale organen in
schedel getekend).
o Bv. wiskundeknobbel: uitstulping op specifieke plek.
Frenologie = pseudowetenschap:
o Veronderstelde dat gedrag gelokaliseerd was in specifieke hersengebieden.
o Geen wetenschappelijke waarde, maar toch lange tijd populair.
o Onderzoek gebeurde op overleden personen, waarbij schedels werden
geopend.
Deze man op de foto was een zeer belangrijk persoon Franz Joseph Gall
(1758-1828)
Hij had een sterke interesse in de neuroanatomie, meer specifieke in
de hersenstructuren.
Hij ontwikkelde cranioscopie, de studie die bestond uit het meten
van schedels (vorm, anatomie, structuur, samenstelling).
PROBLEMEN BIJ DE START VAN DE BIOLOGISCHE CRIMINOLOGIE
De biologische criminologie begon met een vertekende interpretatie van
de evolutietheorie.
Sterk beïnvloed door foutieve toepassing van Darwin’s ideeën.
Darwin’s evolutietheorie (correct begrepen):
Introduceerde het principe van "survival of the fittest".
Evolutionaire mechanismen:
o Genetische variatie
o Voortplanting
o Natuurlijke selectie
o zorgen samen voor voortdurende evolutie van soorten.
Foute interpretatie door biologisch deterministen:
Crimineel gedrag werd gezien als een gevolg van biologische
onaangepastheid aan de moderne samenleving.
Atavisme en degeneratie:
3
, o Negentiende-eeuwse begrippen om vermeende biologische afwijkingen
te duiden.
o Werden gebruikt om recidive, beroepscriminaliteit, moord en
seksueel geweld te verklaren.
De criminele mens werd voorgesteld als:
o Een wezen zonder vrije wil
o Gedoemd tot een criminele levensloop
DE VROEGE CRIMINELE ANTROPOLOGIE VAN CESARE LOMBROSO (1835–1909)
Publiceerde ‘L’uomo delinquente’ (1876): startpunt
van het debat over biologische verklaringen voor
criminaliteit (tot in het interbellum).
Focuste op fysiologische kenmerken of uiterlijke
stigmata als indicatoren van criminele aanleg.
Ontwikkelde de criminele antropometrie:
o Wetenschap die lichaamsmaten gebruikte om potentiële daders vroegtijdig
te herkennen.
De ‘geboren crimineel’:
o Werd gezien als een moderne versie van de primitieve mens.
o Gedreven tot criminaliteit via een deterministisch proces.
Verwijzing naar Darwin’s atavisme:
o Terugkeer van primitieve kenmerken na generaties van afwezigheid.
Kritiek op Lombroso: Charles Goring (1870–1919)
Studie: ‘The English Convict’ (1913).
Vond geen bevestiging van atavistische kenmerken bij Britse
gedetineerden.
Bekritiseerde de nadruk op uiterlijke stigmata.
Belangrijke bijdrage: ontkrachting van het idee van de aangeboren misdadiger.
Wijst op methodologische zwakheden in Lombroso’s werk.
DE CRIMINOLOGIE VAN ENRICO FERRI (1856–1929)
Werk: ‘The Theory of Imputability and The Denial of The Free
Will’.
4