ARBEIDSRECHT
Alles van in de map Wetgeving, rechtspraak, rechtsleer mag meegenomen worden naar
het examen!
Actualiteit: te kennen (altijd vooraan ppt)
Rode bol = belangrijk voor examen!
HOOFDSTUK 1. INLEIDING
Brutoloon – RSZ = nettoloon
RSZ = socialezekerheidsbijdragen:
Ziekte:
Nomenclatuurschrift = lang briefje dat je krijgt bij de tandarts. je krijgt dat niet
meer bij jouw huisarts, want die heeft je medisch dossier al.
Arbeidsongevallen (zeer belangrijk voor het examen) vb. burnout
Pensioen vb. pensioenverzekering/pensioensparen (premies die je vanaf je werkt
spaart. Dit kan je aftrekken van je belasting)
Overlevingspensioen: heb je recht op als je partner overlijdt.
Werkloosheid
Is gebaseerd op solidariteit, dus iedereen moet in aanmerking komen om dit te
zien/krijgen, vandaar dat je er eerst een steentje aan moet bijdragen.
WAT IS ARBEIDSRECHT?
ONDERDEEL ‘SOCIALE WETGEVING’
Sociale wetgeving omvat:
Arbeidsrecht = geheel van rechtsregels dat de verhoudingen regelt tussen
werkgevers en werknemers, zowel individueel als collectief.
Sociale zekerheidsrecht
Bijzonder doel van sociale wetgeving:
Bescherming van belangen van de werknemers: arbeidsrecht
Bevorderen van hun welzijn: sociale zekerheidsrecht
Elke regel dat een nadeel oplevert voor de werknemer wordt nietig geacht (absolute
nietigheid).
HET SAMENSCHOLINGSVERBOD
1795: samenscholingsverbod = Verbood vereniging van arbeiders: kwam neer op verbod
van vakbonden en stakingen art. 415 Strafwetboek koppelde hieraan strafsanctie
1866: afschaffing coalitieverbod en daaraan gekoppelde art. 415 Sw. (maar stakingen
waren nog steeds strafbaar)
1921: Vrijheid van vereniging (en stakingen niet langer strafbaar)
Hieruit zijn vakbonden ontstaan:
3 langs werknemerszijde:
1
, 1. ACV
2. ABVV
3. ACLVB
3 langs werkgeverszijde:
1. Agoria
2. Vidustria
3. Boerenbond
4. Unizo
5. VBO
ARBEIDSRECHT NIET RELEVANT VOOR ALLE STATUTEN
1. WN (werknemer): arbeidsecht
2. ZES (zelfstandige): onderscheidt zich van een werknemer doordat er geen
arbeidsovereenkomst en gezag is. Behoort tot het burgerlijk en ondernemingsrecht.
3. AMB (ambtenaar): administratief recht (specifieke statuten)
BRONNEN VAN HET ARBEIDSRECHT
INTERNATIONAAL
INTERNATIONALE RECHTSBRONNEN:
Bilaterale verdragen
Multilaterale verdragen:
De internationale Arbeidsorganisatie (I.A.O.)
Conventies: belangrijke invloed op Belgisch arbeidsrecht
Drieledig overleg: werkgevers, werknemers en regeringen van 187 lidstaten
Vb. Conventie 182 tegen de ergste vormen van kinderarbeid is globaal
aangenomen.
Raad van Europa
Europees verdrag voor de Rechten van de Mens waarborgt fundamentele
vrijheden & kan rechtstreeks ingeroepen worden voor Belgische rechtbanken
Europees Sociaal Handvest: omvat een aantal bindende fundamentele sociale
rechten, waaronder het recht op arbeid, recht op vrijheid van organisatie, recht op
collectief onderhandelen
Europese Unie > gedeelde bevoegdheid op sociaalrechtelijk vlak
NATIONAAL
NATIONALE RECHTSBRONNEN (VEEL BELANGRIJKER IN BE DAN DE
INTERNATIONALE):
Sociale grondrechten:
art.23 GW.
Art.27 GW.
Sociale rechtsbronnen:
Wetten en decreten
2
, Koninklijke besluiten
Ministeriële besluiten
Rechtspraak en rechtsleer
Collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO) = overeenkomsten die in een paritair
orgaan (zoals het paritair comité: overlegorgaan per bedrijfstak) worden gestemd.
Kan op 3 verschillende niveaus worden afgesloten:
1. Nationaal/interprofessioneel: het strekt zoals een wet, dus is van
toepassing op iedereen van België. Wordt gestemd/afgesloten in de
Nationale Arbeidsraad(NAR) door de vakbonden.
2. Paritair comité/bedrijfsvlakniveau: Van toepassing op iedereen die behoort
tot de bedrijfstak. Wordt afgesloten in het paritair comité door de
vakbonden.
3. Ondernemingsvlak: is enkel en alleen van toepassing op de
personeelsleden van de onderneming. Wordt afgesloten door de
ondernemingsraad door de vakbonden.
Als uw CAO voordeliger is dan de wet, dan heeft deze voorrang op de wet.
Gebruik:
o Rechtsbron
o Cumulatieve voorwaarden (RS):
1. Vast: steeds hetzelfde voordeel werd toegekend
2. Algemeen: alle werknemers die zich in dezelfde situatie bevinden,
krijgen het voordeel
3. Bestendig: voldoende lange tijd toegekend
CONCLUSIE:
Nationale regulering van het arbeidsrecht door:
Overheid: Wet, K.B., M.B.
Sociale partners: collectieve arbeidsovereenkomst (al dan niet algemeen
verbindend verklaard)
Werkgever en werknemer: individuele arbeidsovereenkomst, arbeidsreglement,
gebruik
HIËRARCHIE VAN DE RECHTSBRONNEN IN HET ARBEIDSRECHT!:
3
, Een algemeen verbindend verklaarde CAO’s staat op hetzelfde niveau als de wet en is
geldig van onbepaalde duur.
Niet-algemeen verbindend verklaarde CAO’s bestaan voor bepaalde duur.
Arbeidsreglement = een leidraad van hoe je u in een welbepaalde onderneming moet
gedragen. Hierin vind je de collectieve arbeidsovereenkomsten terug die gestemd zijn in
de ondernemingsraad.
Dit is bij elke onderneming anders.
Gebruik: is ook een rechtsbron! Vb. Een werkneemster werkte in een supermarkt, deze
legt het gebruik op dat als groenten en fruit plekjes vertonen de verantwoordelijke dit in
een bak moet leggen en worden uitgedeeld aan het personeel. De baas gaat op pensioen
en er komt een nieuwe. Deze ziet dat de werkneemster een banaan uit de bak neemt en
ontslaat haar wegens loonbediendendiefstal. Ze werd meteen ontslagen voor dringende
reden (namelijk de diefstal) en krijgt geen werkloosheidsuitkering (door de dringende
reden, hierbij wordt dat niet gegeven).
Een lagere norm mag slechts afwijken van een hogere norm als hij hiermee niet
strijdig is of de rechten van de werknemer vermindert of zijn plichten
verzwaart.
HOOFDSTUK 2. ALGEMENE BEPALINGEN VAN DE
ARBEIDSOVEREENKOMSTENWET 3 JULI 1978
ALGEMEEN
BEGRIP ARBEIDSOVEREENKOMST
4 essentiële bestanddelen:
1. Een wederkerige overeenkomst >< eenzijdig statuut (ambtenaar)
2. Voor het verrichten van arbeid >< volgen van opleiding (leerovereenkomst =
overeenkomst die iemand afsluit wanneer hij nog naar het secundair onderwijs
gaat vb. duaal leren ↔ IBO-overeenkomst = een opleiding die je volgt op de
werkvloer, hierbij heb je de zekerheid dat je daarna een werkcontract krijgt dat
dezelfde duur heeft als de opleiding)
3. Tegen loon >< onkostenvergoeding (vrijwilligerswerk)
4. Onder gezag van een werkgever >< geen gezag (zelfstandigen):
Gezagsrelatie tussen WG en WN:
Bevelrecht van de werkgever over de organisatie en uitvoering van het
werk.
Plicht van de werknemer om deze instructies op te volgen.
Gezagsrelatie staat onafhankelijkheid bij uitvoering van de
arbeidsovereenkomst niet in de weg.
GEZAG:
De schijnzelfstandige/oneigenlijke werknemers/pseudowerknemers:
De gevolgen:
Arbeidsrecht niet van toepassing
Vorm van sociale fraude
Evenwel moeilijk vast te stellen
4
Alles van in de map Wetgeving, rechtspraak, rechtsleer mag meegenomen worden naar
het examen!
Actualiteit: te kennen (altijd vooraan ppt)
Rode bol = belangrijk voor examen!
HOOFDSTUK 1. INLEIDING
Brutoloon – RSZ = nettoloon
RSZ = socialezekerheidsbijdragen:
Ziekte:
Nomenclatuurschrift = lang briefje dat je krijgt bij de tandarts. je krijgt dat niet
meer bij jouw huisarts, want die heeft je medisch dossier al.
Arbeidsongevallen (zeer belangrijk voor het examen) vb. burnout
Pensioen vb. pensioenverzekering/pensioensparen (premies die je vanaf je werkt
spaart. Dit kan je aftrekken van je belasting)
Overlevingspensioen: heb je recht op als je partner overlijdt.
Werkloosheid
Is gebaseerd op solidariteit, dus iedereen moet in aanmerking komen om dit te
zien/krijgen, vandaar dat je er eerst een steentje aan moet bijdragen.
WAT IS ARBEIDSRECHT?
ONDERDEEL ‘SOCIALE WETGEVING’
Sociale wetgeving omvat:
Arbeidsrecht = geheel van rechtsregels dat de verhoudingen regelt tussen
werkgevers en werknemers, zowel individueel als collectief.
Sociale zekerheidsrecht
Bijzonder doel van sociale wetgeving:
Bescherming van belangen van de werknemers: arbeidsrecht
Bevorderen van hun welzijn: sociale zekerheidsrecht
Elke regel dat een nadeel oplevert voor de werknemer wordt nietig geacht (absolute
nietigheid).
HET SAMENSCHOLINGSVERBOD
1795: samenscholingsverbod = Verbood vereniging van arbeiders: kwam neer op verbod
van vakbonden en stakingen art. 415 Strafwetboek koppelde hieraan strafsanctie
1866: afschaffing coalitieverbod en daaraan gekoppelde art. 415 Sw. (maar stakingen
waren nog steeds strafbaar)
1921: Vrijheid van vereniging (en stakingen niet langer strafbaar)
Hieruit zijn vakbonden ontstaan:
3 langs werknemerszijde:
1
, 1. ACV
2. ABVV
3. ACLVB
3 langs werkgeverszijde:
1. Agoria
2. Vidustria
3. Boerenbond
4. Unizo
5. VBO
ARBEIDSRECHT NIET RELEVANT VOOR ALLE STATUTEN
1. WN (werknemer): arbeidsecht
2. ZES (zelfstandige): onderscheidt zich van een werknemer doordat er geen
arbeidsovereenkomst en gezag is. Behoort tot het burgerlijk en ondernemingsrecht.
3. AMB (ambtenaar): administratief recht (specifieke statuten)
BRONNEN VAN HET ARBEIDSRECHT
INTERNATIONAAL
INTERNATIONALE RECHTSBRONNEN:
Bilaterale verdragen
Multilaterale verdragen:
De internationale Arbeidsorganisatie (I.A.O.)
Conventies: belangrijke invloed op Belgisch arbeidsrecht
Drieledig overleg: werkgevers, werknemers en regeringen van 187 lidstaten
Vb. Conventie 182 tegen de ergste vormen van kinderarbeid is globaal
aangenomen.
Raad van Europa
Europees verdrag voor de Rechten van de Mens waarborgt fundamentele
vrijheden & kan rechtstreeks ingeroepen worden voor Belgische rechtbanken
Europees Sociaal Handvest: omvat een aantal bindende fundamentele sociale
rechten, waaronder het recht op arbeid, recht op vrijheid van organisatie, recht op
collectief onderhandelen
Europese Unie > gedeelde bevoegdheid op sociaalrechtelijk vlak
NATIONAAL
NATIONALE RECHTSBRONNEN (VEEL BELANGRIJKER IN BE DAN DE
INTERNATIONALE):
Sociale grondrechten:
art.23 GW.
Art.27 GW.
Sociale rechtsbronnen:
Wetten en decreten
2
, Koninklijke besluiten
Ministeriële besluiten
Rechtspraak en rechtsleer
Collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO) = overeenkomsten die in een paritair
orgaan (zoals het paritair comité: overlegorgaan per bedrijfstak) worden gestemd.
Kan op 3 verschillende niveaus worden afgesloten:
1. Nationaal/interprofessioneel: het strekt zoals een wet, dus is van
toepassing op iedereen van België. Wordt gestemd/afgesloten in de
Nationale Arbeidsraad(NAR) door de vakbonden.
2. Paritair comité/bedrijfsvlakniveau: Van toepassing op iedereen die behoort
tot de bedrijfstak. Wordt afgesloten in het paritair comité door de
vakbonden.
3. Ondernemingsvlak: is enkel en alleen van toepassing op de
personeelsleden van de onderneming. Wordt afgesloten door de
ondernemingsraad door de vakbonden.
Als uw CAO voordeliger is dan de wet, dan heeft deze voorrang op de wet.
Gebruik:
o Rechtsbron
o Cumulatieve voorwaarden (RS):
1. Vast: steeds hetzelfde voordeel werd toegekend
2. Algemeen: alle werknemers die zich in dezelfde situatie bevinden,
krijgen het voordeel
3. Bestendig: voldoende lange tijd toegekend
CONCLUSIE:
Nationale regulering van het arbeidsrecht door:
Overheid: Wet, K.B., M.B.
Sociale partners: collectieve arbeidsovereenkomst (al dan niet algemeen
verbindend verklaard)
Werkgever en werknemer: individuele arbeidsovereenkomst, arbeidsreglement,
gebruik
HIËRARCHIE VAN DE RECHTSBRONNEN IN HET ARBEIDSRECHT!:
3
, Een algemeen verbindend verklaarde CAO’s staat op hetzelfde niveau als de wet en is
geldig van onbepaalde duur.
Niet-algemeen verbindend verklaarde CAO’s bestaan voor bepaalde duur.
Arbeidsreglement = een leidraad van hoe je u in een welbepaalde onderneming moet
gedragen. Hierin vind je de collectieve arbeidsovereenkomsten terug die gestemd zijn in
de ondernemingsraad.
Dit is bij elke onderneming anders.
Gebruik: is ook een rechtsbron! Vb. Een werkneemster werkte in een supermarkt, deze
legt het gebruik op dat als groenten en fruit plekjes vertonen de verantwoordelijke dit in
een bak moet leggen en worden uitgedeeld aan het personeel. De baas gaat op pensioen
en er komt een nieuwe. Deze ziet dat de werkneemster een banaan uit de bak neemt en
ontslaat haar wegens loonbediendendiefstal. Ze werd meteen ontslagen voor dringende
reden (namelijk de diefstal) en krijgt geen werkloosheidsuitkering (door de dringende
reden, hierbij wordt dat niet gegeven).
Een lagere norm mag slechts afwijken van een hogere norm als hij hiermee niet
strijdig is of de rechten van de werknemer vermindert of zijn plichten
verzwaart.
HOOFDSTUK 2. ALGEMENE BEPALINGEN VAN DE
ARBEIDSOVEREENKOMSTENWET 3 JULI 1978
ALGEMEEN
BEGRIP ARBEIDSOVEREENKOMST
4 essentiële bestanddelen:
1. Een wederkerige overeenkomst >< eenzijdig statuut (ambtenaar)
2. Voor het verrichten van arbeid >< volgen van opleiding (leerovereenkomst =
overeenkomst die iemand afsluit wanneer hij nog naar het secundair onderwijs
gaat vb. duaal leren ↔ IBO-overeenkomst = een opleiding die je volgt op de
werkvloer, hierbij heb je de zekerheid dat je daarna een werkcontract krijgt dat
dezelfde duur heeft als de opleiding)
3. Tegen loon >< onkostenvergoeding (vrijwilligerswerk)
4. Onder gezag van een werkgever >< geen gezag (zelfstandigen):
Gezagsrelatie tussen WG en WN:
Bevelrecht van de werkgever over de organisatie en uitvoering van het
werk.
Plicht van de werknemer om deze instructies op te volgen.
Gezagsrelatie staat onafhankelijkheid bij uitvoering van de
arbeidsovereenkomst niet in de weg.
GEZAG:
De schijnzelfstandige/oneigenlijke werknemers/pseudowerknemers:
De gevolgen:
Arbeidsrecht niet van toepassing
Vorm van sociale fraude
Evenwel moeilijk vast te stellen
4