BURGERLIJK PROCESRECHT
INLEIDING
BEGRIPSOMSCHRIJVING
Doel/opdracht/voorwerp van het burgerlijk procesrecht (niet: gerechtelijk privaatrecht)
Het gaat over het handhaven van recht. We hebben objectieve regelen, wetgeving die ons rechten
toekennen en bij miskenning ervan moet er de mogelijkheid zijn om die daadwerkelijk te handhaven
o Het is een ultimum remedium, een laatste remedie
Valt onder het formeel recht:
De manier waarop we, wanneer het recht niet nageleefd wordt, de correcte naleving kunnen
afdwingen. Daarvoor moeten vooraf geldende regels kenbaar worden gemaakt.
Die bepalen langs welke kanalen we de handhaving gaan kunnen afdwingen
Nut?
Als je die mogelijkheid niet zou hebben, zouden we leven in een anarchie. We moeten het bestaan van
de rechtsstaat garanderen
De manier waarop dit gebeurt is volgens het voeren van een proces – rechtsprekende handeling: rechter
(organiek) beslecht aan de hand van rechtsregelen (materieel), met respect voor een aantal essentiële
procedurele waarborgen (formeel), op een bindende wijze (gvg) een conflict – “rechter spreekt recht”
Degene die verliest zal dan hetgene moeten doen of afgeven wat aan de winnaar van het geding zal
toekomen
De rechtsprekende handeling moet zoveel mogelijk dienen om de materiële waarheid tot stand te
doen komen. Maar het bewijsrecht kan ervoor zorgen dat we niet altijd de waarheid kunnen
achterhalen
De rechter hoeft niet per se tot de rechterlijke macht te behoren, kan ook een private rechter zijn (vb.
arbiter)
Rechtsregelen: je hoeft niet per se de regelen van het Gerechtelijk Wetboek te volgen. Je kunt perfect
afspreken welke regelen je de rechter gaat laten volgen. Dit is de achillespees van de alternatieve
vormen van geschillenbeslechting > partijen zijn niet direct bereid met elkaar overeen te komen over
de afwijkende procedure- en bewijsregelen.
o Er zijn beperkingen aan want je moet een aantal procedurele waarborgen naleven
Procedurele waarborgen (minimale kwaliteitsvereisten): vb. rechten van verdediging
o Als die er niet zijn, dan ga je niet op de overheid een beroep kunnen doen om de uitspraak
ten uitvoer te brengen.
, o Degene die veroordeeld werd, zal zich kunnen beroep op de schending om te vermijden dat
die uitspraak het zegel gaat krijgen van de overheidsrechter waardoor het uitvoerbaar zal
worden
Gezag van gewijsde: de doelstelling van het recht spreken is een bindende uitspraak tot stand
brengen, bindend tussen de partijen. Hun situatie gaat gewijzigd wordend door wat de rechter in zijn
uitspraak zegt => rechtsvorming door de rechter
o Het gezag van gewijsde is een procesrechtelijk instrument om te vermijden dat iemand die
een procedure gevoerd heeft, opnieuw een rechter zou lastigvallen met hetzelfde geschil. Het
is de techniek die bestaat dat, wanneer de wederpartij weer wordt aangevallen door de
opponent, de tegenpartij kan beletten dat het proces weeral wordt gevoerd.
o Kwalificatie als een vereiste vindt prof eenszinds onjuist, vandaar vervangen door ‘bindende
wijze’
Vereist (rechts)geschil (fundamenteel, anders kan je de rechter niet aanspreken) maar conflicthantering
(~beslechting, ~oplossing) is geen exclusiviteit van de rechterlijke macht (zie ook 2 volgende slides)
Recht op toegang tot de rechter (o.m. art. 6 EVRM): verbod op eigenrichting (het is niet toegelaten jezelf recht
te verschaffen) art. 5 Ger. W.
Fundamenteel voor een rechtsstaat
Keerzijde van het verbod op eigenrichting: de rechter moet recht spreken, zelfs al zijn er geen
duidelijke regels. De rechter zal altijd tot een oplossing, beslechting moeten komen.
INLEIDING – RECHTERLIJKE MACHT
̶ organieke betekenis (derde staatsmacht)
̶ functionele betekenis – recht spreken - niet exclusief
Het is niet noodzakelijk zo dat meer rechtsbescherming ook leidt tot betere rechtsbescherming.
DISCREPANTIE (TEGENSTRIJDIGHEID) IN DE RECHTSPRAAK GWH – CASS.
Het uiteenlopen van hun mening draait rond het artikel omtrent de rechtsplegingsvergoeding (art. 1022
Ger.W.) = een begrip dat duidt op de kosten die een partij die beroep doet op de rechter zal moeten betalen
aan haar advocaat
, Lange tijd was de idee dat de kosten die eraan verbonden waren, ten laste van jou waren (want wat
als iemand een heel dure advocaat neemt om zijn kansen op slagen te doen vermeerderen? Men wou
dus liever niet dat ze dit dan gingen verhalen op de verliezende partij)
In 2008 wordt een nieuwe regel ingevoerd: de kosten van de advocaat van de winnende partij zullen
voor een deel (forfaitair bepaald in de wet) kunnen verhaald worden op de kosten van de partij die
verliest
o Waarom forfaitair? Om te vermijden dat er onrechtmatigheden zouden gebeuren
Ook een systeem van juridische bijstand: mensen die geen advocaat kunnen betalen verzekeren dat ze
zich ook tot de rechter kunnen wenden (tweedelijns juridische bijstand)
o Advocaten worden aangewezen om armlastige burgers bij te staan in een bepaalde
procedure en de kosten van die advocaat worden betaald door de overheid (pro deo
advocaat)
o Probleem? Het is denkbaar dat iemand die vermogend is en een advocaat inhuurt een proces
heeft tegen een armlastige persoon. Stel dat de rijke partij wint. Wat dan met de kosten van
zijn advocaat? De overheid zal die kosten niet betalen, die komen ten laste van de
verliezende partij
o Regel: wanneer de partij die de tweedelijns bijstand geniet, en het proces verliest, dan gaat
men de rechtsplegingsvergoeding vastleggen op een veel lager bedrag dan normaal, omdat
die persoon nu eenmaal onvermogend is
Die armlastige persoon gaat dus hoe dan ook een deeltje van de kosten van de
winnende advocaat moeten betalen, maar dat zal heel weinig zijn, TENZIJ in geval
van een kennelijk onredelijke situatie (zie hieronder de oude versie)
Art. 1022, vierde lid Ger.W.: “Indien de in het ongelijk gestelde partij van de tweedelijns juridische bijstand
geniet, wordt de rechtsplegingsvergoeding vastgelegd op het door de Koning vastgestelde minimum, tenzij in
geval van een kennelijk onredelijke situatie. De rechter motiveert in het bijzonder zijn beslissing op dat punt”.
Het vierde lid van art. 1022 kan, gelet op de in art. 23 Gw vervatte standstill-bepaling, alleen in die zin worden
geïnterpreteerd dat zij het de rechter mogelijk maakt het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding verschuldigd
door de rechtzoekende die juridische tweedelijnsbijstand geniet, vast te stellen onder het door de Koning
bepaalde minimum, en het zelfs op een symbolisch bedrag vast te stellen wanneer hij, met een in het bijzonder
op dat punt gemotiveerde beslissing, oordeelt dat het kennelijk onredelijk zou zijn die vergoeding op het door
de Koning bepaalde minimum vast te stellen (Grondwettelijk Hof nr. 182/2008, 18 december 2008, ro. B.7. en
B.14.2).
= de essentie van wat het GwH heeft willen zeggen. De verenigbaarheid van art. 1022 Ger.W. met het
gelijkheidsbeginsel en verbod op discriminatie
Je moet het zo interpreteren dat de mogelijkheid bestaat dat zelfs het minimum vastgesteld door de
Koning kan worden verlaagd => de rechter kan er ook onder gaan
o Stel minimum is vastgesteld op 50 euro. De mogelijkheid bestaat, dat wanneer dit nog
onredelijk zou zijn, om dit te verlagen tot een symbolisch bedrag van vb. 1 euro of minder
, Art. 1022, vierde lid Ger.W.: “Indien de in het ongelijk gestelde partij van de tweedelijns juridische bijstand
geniet, wordt de rechtsplegingsvergoeding vastgelegd op het door de Koning vastgestelde minimum, tenzij in
geval van een kennelijk onredelijke situatie. Wat dit punt betreft, omkleedt de rechter zijn beslissing tot
verlaging met bijzondere redenen” (sinds 10 april 2019).
= de gewijzigde versie
Dit is hoe het Hof van Cassatie ernaar kijkt:
̶ Cass. AR C.22.0316.F, 9 maart 2023: “Cette disposition autorise le juge à fixer l’indemnité de procédure
à un montant plus ou moins élevé que le minimum établi par le Roi”.
o De bepaling laat de rechter toe de rechtspleging te bepalen op het bedrag dat hoger of lager
is dan het bedrag die de Koning heeft vastgesteld
̶ Cass. AR P.21.0771.F, 22 december 2021: “Il suit des articles 6.1 de la Convention de sauvegarde des
droits de l’homme et des libertés fondamentales et de l’article 1er, alinéa 1er, du Protocole numéro 1,
que le droit à un procès équitable et le droit au respect des biens s’opposent à ce que la partie qui
triomphe en justice subisse une réduction substantielle de sa créance en raison de l’obligation de
supporter la totalité ou l’essentiel de ses frais de défense, lorsque cette situation découle de la
nécessité de se défendre contre une action exercée dans des conditions manifestement
déraisonnables. Sous peine de méconnaître ces dispositions conventionnelles, le législateur n’a pu, en
libellant l’article 1022, alinéa 4 [Ger.W.], comme dit ci-dessus, entendre octroyer au bénéficiaire de
l’aide juridique un avantage du fait qu’il a usé de ses droits d’une manière manifestement
déraisonnable”.
o Met verwijzing naar …, verzet het zich er tegen dat iemand die wint in het geding, een
substantiële verlaging van zijn schuldvordering zou ondergaan omwille van het feit dat hij de
kosten van verdediging voor een groot deel zelf zou moeten dragen wanneer de situatie
voortvloeit uit een context waarin de rijke partij zich heeft moeten verdedigen in een context
die manifest onredelijk was
Dus perfect denkbaar dat wanneer een armlastige partij op een onredelijke manier procedeert tegen een rijke
partij (zowel als eiser of als verweerder), is het denkbaar om af te wijken van het minimum naar boven toe
De twee interpretaties vallen dus niet te rijmen. Geen van beiden zal ook het laatste woord hebben (de een
staat niet hoger dan de ander), net omdat ze andere functies hebben
INLEIDING – ALTERNATIEVEN VOOR OVERHEIDSRECHTER
BUITENGERECHTELIJKE TRAJECTEN
Buitengerechtelijke trajecten (ADR - MARC):
Kwijtschelding (art. 5.250 BW), dading, partijbeslissing (art. 5.49, tweede lid, j° art. art. 5.69, en 5.70,
tweede lid BW; bv. art. 5.90, derde lid, j. art. 5.93 BW), bindende derdenbeslissing (art. 5.69 BW; bv.
MME) – Cass. AR C.15.0528.N, 28 oktober 2016 (De bindende derdenbeslissing ontleent haar
obligatoire kracht aan de bindende kracht van overeenkomsten; bijgevolg kan aan de derdenbeslissing
geen bindende kracht worden verleend wanneer de derde zijn opdracht niet heeft uitgevoerd
overeenkomstig hetgeen door de partijen was overeengekomen); Cass. AR C.07.0201.N, 31 oktober
2008 (de rechter die vaststelt dat de derdebeslisser op andere parameters heeft gesteund dan de door
INLEIDING
BEGRIPSOMSCHRIJVING
Doel/opdracht/voorwerp van het burgerlijk procesrecht (niet: gerechtelijk privaatrecht)
Het gaat over het handhaven van recht. We hebben objectieve regelen, wetgeving die ons rechten
toekennen en bij miskenning ervan moet er de mogelijkheid zijn om die daadwerkelijk te handhaven
o Het is een ultimum remedium, een laatste remedie
Valt onder het formeel recht:
De manier waarop we, wanneer het recht niet nageleefd wordt, de correcte naleving kunnen
afdwingen. Daarvoor moeten vooraf geldende regels kenbaar worden gemaakt.
Die bepalen langs welke kanalen we de handhaving gaan kunnen afdwingen
Nut?
Als je die mogelijkheid niet zou hebben, zouden we leven in een anarchie. We moeten het bestaan van
de rechtsstaat garanderen
De manier waarop dit gebeurt is volgens het voeren van een proces – rechtsprekende handeling: rechter
(organiek) beslecht aan de hand van rechtsregelen (materieel), met respect voor een aantal essentiële
procedurele waarborgen (formeel), op een bindende wijze (gvg) een conflict – “rechter spreekt recht”
Degene die verliest zal dan hetgene moeten doen of afgeven wat aan de winnaar van het geding zal
toekomen
De rechtsprekende handeling moet zoveel mogelijk dienen om de materiële waarheid tot stand te
doen komen. Maar het bewijsrecht kan ervoor zorgen dat we niet altijd de waarheid kunnen
achterhalen
De rechter hoeft niet per se tot de rechterlijke macht te behoren, kan ook een private rechter zijn (vb.
arbiter)
Rechtsregelen: je hoeft niet per se de regelen van het Gerechtelijk Wetboek te volgen. Je kunt perfect
afspreken welke regelen je de rechter gaat laten volgen. Dit is de achillespees van de alternatieve
vormen van geschillenbeslechting > partijen zijn niet direct bereid met elkaar overeen te komen over
de afwijkende procedure- en bewijsregelen.
o Er zijn beperkingen aan want je moet een aantal procedurele waarborgen naleven
Procedurele waarborgen (minimale kwaliteitsvereisten): vb. rechten van verdediging
o Als die er niet zijn, dan ga je niet op de overheid een beroep kunnen doen om de uitspraak
ten uitvoer te brengen.
, o Degene die veroordeeld werd, zal zich kunnen beroep op de schending om te vermijden dat
die uitspraak het zegel gaat krijgen van de overheidsrechter waardoor het uitvoerbaar zal
worden
Gezag van gewijsde: de doelstelling van het recht spreken is een bindende uitspraak tot stand
brengen, bindend tussen de partijen. Hun situatie gaat gewijzigd wordend door wat de rechter in zijn
uitspraak zegt => rechtsvorming door de rechter
o Het gezag van gewijsde is een procesrechtelijk instrument om te vermijden dat iemand die
een procedure gevoerd heeft, opnieuw een rechter zou lastigvallen met hetzelfde geschil. Het
is de techniek die bestaat dat, wanneer de wederpartij weer wordt aangevallen door de
opponent, de tegenpartij kan beletten dat het proces weeral wordt gevoerd.
o Kwalificatie als een vereiste vindt prof eenszinds onjuist, vandaar vervangen door ‘bindende
wijze’
Vereist (rechts)geschil (fundamenteel, anders kan je de rechter niet aanspreken) maar conflicthantering
(~beslechting, ~oplossing) is geen exclusiviteit van de rechterlijke macht (zie ook 2 volgende slides)
Recht op toegang tot de rechter (o.m. art. 6 EVRM): verbod op eigenrichting (het is niet toegelaten jezelf recht
te verschaffen) art. 5 Ger. W.
Fundamenteel voor een rechtsstaat
Keerzijde van het verbod op eigenrichting: de rechter moet recht spreken, zelfs al zijn er geen
duidelijke regels. De rechter zal altijd tot een oplossing, beslechting moeten komen.
INLEIDING – RECHTERLIJKE MACHT
̶ organieke betekenis (derde staatsmacht)
̶ functionele betekenis – recht spreken - niet exclusief
Het is niet noodzakelijk zo dat meer rechtsbescherming ook leidt tot betere rechtsbescherming.
DISCREPANTIE (TEGENSTRIJDIGHEID) IN DE RECHTSPRAAK GWH – CASS.
Het uiteenlopen van hun mening draait rond het artikel omtrent de rechtsplegingsvergoeding (art. 1022
Ger.W.) = een begrip dat duidt op de kosten die een partij die beroep doet op de rechter zal moeten betalen
aan haar advocaat
, Lange tijd was de idee dat de kosten die eraan verbonden waren, ten laste van jou waren (want wat
als iemand een heel dure advocaat neemt om zijn kansen op slagen te doen vermeerderen? Men wou
dus liever niet dat ze dit dan gingen verhalen op de verliezende partij)
In 2008 wordt een nieuwe regel ingevoerd: de kosten van de advocaat van de winnende partij zullen
voor een deel (forfaitair bepaald in de wet) kunnen verhaald worden op de kosten van de partij die
verliest
o Waarom forfaitair? Om te vermijden dat er onrechtmatigheden zouden gebeuren
Ook een systeem van juridische bijstand: mensen die geen advocaat kunnen betalen verzekeren dat ze
zich ook tot de rechter kunnen wenden (tweedelijns juridische bijstand)
o Advocaten worden aangewezen om armlastige burgers bij te staan in een bepaalde
procedure en de kosten van die advocaat worden betaald door de overheid (pro deo
advocaat)
o Probleem? Het is denkbaar dat iemand die vermogend is en een advocaat inhuurt een proces
heeft tegen een armlastige persoon. Stel dat de rijke partij wint. Wat dan met de kosten van
zijn advocaat? De overheid zal die kosten niet betalen, die komen ten laste van de
verliezende partij
o Regel: wanneer de partij die de tweedelijns bijstand geniet, en het proces verliest, dan gaat
men de rechtsplegingsvergoeding vastleggen op een veel lager bedrag dan normaal, omdat
die persoon nu eenmaal onvermogend is
Die armlastige persoon gaat dus hoe dan ook een deeltje van de kosten van de
winnende advocaat moeten betalen, maar dat zal heel weinig zijn, TENZIJ in geval
van een kennelijk onredelijke situatie (zie hieronder de oude versie)
Art. 1022, vierde lid Ger.W.: “Indien de in het ongelijk gestelde partij van de tweedelijns juridische bijstand
geniet, wordt de rechtsplegingsvergoeding vastgelegd op het door de Koning vastgestelde minimum, tenzij in
geval van een kennelijk onredelijke situatie. De rechter motiveert in het bijzonder zijn beslissing op dat punt”.
Het vierde lid van art. 1022 kan, gelet op de in art. 23 Gw vervatte standstill-bepaling, alleen in die zin worden
geïnterpreteerd dat zij het de rechter mogelijk maakt het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding verschuldigd
door de rechtzoekende die juridische tweedelijnsbijstand geniet, vast te stellen onder het door de Koning
bepaalde minimum, en het zelfs op een symbolisch bedrag vast te stellen wanneer hij, met een in het bijzonder
op dat punt gemotiveerde beslissing, oordeelt dat het kennelijk onredelijk zou zijn die vergoeding op het door
de Koning bepaalde minimum vast te stellen (Grondwettelijk Hof nr. 182/2008, 18 december 2008, ro. B.7. en
B.14.2).
= de essentie van wat het GwH heeft willen zeggen. De verenigbaarheid van art. 1022 Ger.W. met het
gelijkheidsbeginsel en verbod op discriminatie
Je moet het zo interpreteren dat de mogelijkheid bestaat dat zelfs het minimum vastgesteld door de
Koning kan worden verlaagd => de rechter kan er ook onder gaan
o Stel minimum is vastgesteld op 50 euro. De mogelijkheid bestaat, dat wanneer dit nog
onredelijk zou zijn, om dit te verlagen tot een symbolisch bedrag van vb. 1 euro of minder
, Art. 1022, vierde lid Ger.W.: “Indien de in het ongelijk gestelde partij van de tweedelijns juridische bijstand
geniet, wordt de rechtsplegingsvergoeding vastgelegd op het door de Koning vastgestelde minimum, tenzij in
geval van een kennelijk onredelijke situatie. Wat dit punt betreft, omkleedt de rechter zijn beslissing tot
verlaging met bijzondere redenen” (sinds 10 april 2019).
= de gewijzigde versie
Dit is hoe het Hof van Cassatie ernaar kijkt:
̶ Cass. AR C.22.0316.F, 9 maart 2023: “Cette disposition autorise le juge à fixer l’indemnité de procédure
à un montant plus ou moins élevé que le minimum établi par le Roi”.
o De bepaling laat de rechter toe de rechtspleging te bepalen op het bedrag dat hoger of lager
is dan het bedrag die de Koning heeft vastgesteld
̶ Cass. AR P.21.0771.F, 22 december 2021: “Il suit des articles 6.1 de la Convention de sauvegarde des
droits de l’homme et des libertés fondamentales et de l’article 1er, alinéa 1er, du Protocole numéro 1,
que le droit à un procès équitable et le droit au respect des biens s’opposent à ce que la partie qui
triomphe en justice subisse une réduction substantielle de sa créance en raison de l’obligation de
supporter la totalité ou l’essentiel de ses frais de défense, lorsque cette situation découle de la
nécessité de se défendre contre une action exercée dans des conditions manifestement
déraisonnables. Sous peine de méconnaître ces dispositions conventionnelles, le législateur n’a pu, en
libellant l’article 1022, alinéa 4 [Ger.W.], comme dit ci-dessus, entendre octroyer au bénéficiaire de
l’aide juridique un avantage du fait qu’il a usé de ses droits d’une manière manifestement
déraisonnable”.
o Met verwijzing naar …, verzet het zich er tegen dat iemand die wint in het geding, een
substantiële verlaging van zijn schuldvordering zou ondergaan omwille van het feit dat hij de
kosten van verdediging voor een groot deel zelf zou moeten dragen wanneer de situatie
voortvloeit uit een context waarin de rijke partij zich heeft moeten verdedigen in een context
die manifest onredelijk was
Dus perfect denkbaar dat wanneer een armlastige partij op een onredelijke manier procedeert tegen een rijke
partij (zowel als eiser of als verweerder), is het denkbaar om af te wijken van het minimum naar boven toe
De twee interpretaties vallen dus niet te rijmen. Geen van beiden zal ook het laatste woord hebben (de een
staat niet hoger dan de ander), net omdat ze andere functies hebben
INLEIDING – ALTERNATIEVEN VOOR OVERHEIDSRECHTER
BUITENGERECHTELIJKE TRAJECTEN
Buitengerechtelijke trajecten (ADR - MARC):
Kwijtschelding (art. 5.250 BW), dading, partijbeslissing (art. 5.49, tweede lid, j° art. art. 5.69, en 5.70,
tweede lid BW; bv. art. 5.90, derde lid, j. art. 5.93 BW), bindende derdenbeslissing (art. 5.69 BW; bv.
MME) – Cass. AR C.15.0528.N, 28 oktober 2016 (De bindende derdenbeslissing ontleent haar
obligatoire kracht aan de bindende kracht van overeenkomsten; bijgevolg kan aan de derdenbeslissing
geen bindende kracht worden verleend wanneer de derde zijn opdracht niet heeft uitgevoerd
overeenkomstig hetgeen door de partijen was overeengekomen); Cass. AR C.07.0201.N, 31 oktober
2008 (de rechter die vaststelt dat de derdebeslisser op andere parameters heeft gesteund dan de door