Vocabulaire Frans
HFD 3 : Le contrat – generalites (het contract – algemene informatie)
un accord akkoord
un achat aankoop
acheter kopen
un acheteur koper
une assurance verzekering
un(e) assuré(e) verzekerde
un assureur verzekeraar
assurer verzekeren
un bail huurovereenkomst
un bailleur verhuurder
capable de in staat om
une capacité vermogen
une cause oorzaak
conclure afsluiten
une condition voorwaarde
un consentement toe- of instemming
un contractant contracterende partij
contracter (een contract) afsluiten
un contrat contract
un contrat d’assurance verzekeringscontract
un contrat de bail huurcontract
un contrat de donation schenkingsovereenkomst
un contrat de mariage huwelijkscontract
contrat de prêt leningsovereemkomst
un contrat de travail arbeidsovereenkomst
un contrat de vente verkoopcontract
convenir overeenkomen
une convention overeekomst
un dol bedrog
un donataire begunstigde (van schenking)
un donateur schenker
dû verschuldigd
écrit geschreven
un(e) employé(e) werknemer
employer tewerkstellen
un employeur werkgever
un emprunt lening
emprunter ontlenen
un emprunteur ontlener
une erreur fout, vergissing
être tenu de gehouden zijn aan
gestuel met gebaren
illicite onwettig, verboden
intègre rechtschapen
licite geoorloofd, rechtmatig
, une location huur
un locataire huurder
louer huren, verhuren
se marier trouwen
matrimonial huwelijks-
une menace bedreiging
menacer bedreigen
une nullité nietiheid
un objet voorwerp
obliger verplichten
une obligation verplichting
une offre aanbod
une partie partij
porter atteinte à afbreuk doen aan, schenden
une prestation prestatie
un prêt een lening
prêter lenen
un prêteur lener
réciproque wederzijds
répondre à beantwoorden aan
s’engager à zich verbinden tot
un signataire ondertekenaar
un travail werk, job
travailler werken
une tromperie bedrog
valable geldig
une validité geldigheid
un vendeur verkoper
vendre verkopen
une vente verkoop
verbal mondeling
un vice gebrek
vicié gebrekkig
une violence geweld
une volonté wil
HFD 5 : L’économie belge (de Belgische economie)
une allocation toelage, uitkering
un carrefour kruispunt
le commerce extérier buitenlandse handel
croitre groeien (pa.pa. = crû)
cumuler combineren, opsparen
demeurer blijven
la densité dichtheid
être dépendant de afhankelijk zijn van
en proie à ten prooi aan
énergétique energetisch, van de energie
être censé + inf geacht worden
HFD 3 : Le contrat – generalites (het contract – algemene informatie)
un accord akkoord
un achat aankoop
acheter kopen
un acheteur koper
une assurance verzekering
un(e) assuré(e) verzekerde
un assureur verzekeraar
assurer verzekeren
un bail huurovereenkomst
un bailleur verhuurder
capable de in staat om
une capacité vermogen
une cause oorzaak
conclure afsluiten
une condition voorwaarde
un consentement toe- of instemming
un contractant contracterende partij
contracter (een contract) afsluiten
un contrat contract
un contrat d’assurance verzekeringscontract
un contrat de bail huurcontract
un contrat de donation schenkingsovereenkomst
un contrat de mariage huwelijkscontract
contrat de prêt leningsovereemkomst
un contrat de travail arbeidsovereenkomst
un contrat de vente verkoopcontract
convenir overeenkomen
une convention overeekomst
un dol bedrog
un donataire begunstigde (van schenking)
un donateur schenker
dû verschuldigd
écrit geschreven
un(e) employé(e) werknemer
employer tewerkstellen
un employeur werkgever
un emprunt lening
emprunter ontlenen
un emprunteur ontlener
une erreur fout, vergissing
être tenu de gehouden zijn aan
gestuel met gebaren
illicite onwettig, verboden
intègre rechtschapen
licite geoorloofd, rechtmatig
, une location huur
un locataire huurder
louer huren, verhuren
se marier trouwen
matrimonial huwelijks-
une menace bedreiging
menacer bedreigen
une nullité nietiheid
un objet voorwerp
obliger verplichten
une obligation verplichting
une offre aanbod
une partie partij
porter atteinte à afbreuk doen aan, schenden
une prestation prestatie
un prêt een lening
prêter lenen
un prêteur lener
réciproque wederzijds
répondre à beantwoorden aan
s’engager à zich verbinden tot
un signataire ondertekenaar
un travail werk, job
travailler werken
une tromperie bedrog
valable geldig
une validité geldigheid
un vendeur verkoper
vendre verkopen
une vente verkoop
verbal mondeling
un vice gebrek
vicié gebrekkig
une violence geweld
une volonté wil
HFD 5 : L’économie belge (de Belgische economie)
une allocation toelage, uitkering
un carrefour kruispunt
le commerce extérier buitenlandse handel
croitre groeien (pa.pa. = crû)
cumuler combineren, opsparen
demeurer blijven
la densité dichtheid
être dépendant de afhankelijk zijn van
en proie à ten prooi aan
énergétique energetisch, van de energie
être censé + inf geacht worden