Muzische talen B
Deel 3 ‘Leren van Kunst’
Wat zijn de 3 basiseigenschappen van kunst?
(Bespreek dit in functie van het opstellen van muzische opdrachten)
1. Open-ended: Kunst is niet gericht op goed en fout, kunst wil bevragen en openzetten. De
uitkomsten van je opdrachten staan niet vast. Dit moet naar voren komen in muzische lessen, je
geeft je leerlingen een opdracht waarvan het product niet vaststaat, ze mogen met de gegeven
materialen en technieken hun eigen ding doen, tot hun eigen kunst.
2. Persoonlijke betekenisgeving: Door de uitkomst open te laten, komen de nadruk en focus te
liggen op de kwaliteit van het proces van leren en ontdekken waarin de leerling zich bevindt. Het
product dient zeker een doel want het is de uitkomst van het proces en biedt veel informatie over
dat proces. Dat is de rol dat het product zou moeten spelen in een creatief proces: het is een
tastbaar stukje feedback op het proces dat is doorlopen. Het eindproduct heeft zo voor iedereen
zijn eigen betekenis. De leerling heeft zijn eigen binnenwereld verbonden aan de inhoud van de
opdracht. ‘In de persoonlijke verbeeldingskracht zit de bron van creativiteit.’
3. Zintuigelijk: Kunst prikkelt zintuigen. Ze verwart, streelt of pijnigt onze ogen, oren, tong of huid.
Kunst wil niet alleen de hersenen raken, maar de hele mens. Het hoeft niet mooi te zijn, maar wil
wel dingen in beweging zetten. Als je de verbeelding van de leerling wilt voeden, dan is de
zintuigelijke ingang een goede keuze.
Op welke manier kan je de nieuwsgierigheid opwekken bij de
leerlingen?
Het is van belang dat een opdracht de nieuwsgierigheid van de leerling prikkelt. De nieuwsgierigheid
prikkelen gaat over het opwekken van dat gemis: een genoeglijk gemis.
Als je werkvormen/opdrachten wilt ontwerpen die de nieuwsgierigheid van je leerlingen wakker
maakt, moet je zorgen dat ze een ‘gemis’ ervaren. Dat geeft een drive om op onderzoek en ontdekking
te gaan. Dat kan op verschillende manieren:
1. De vraag: Een vraag kan een aanleiding zijn om op zoek te gaan naar antwoorden, niet elke
vraag doet dat. De vraag die nieuwsgierigheid opwekt maakt iets in je wakker, een verlangen om
op onderzoek te gaan.
Type vragen die de nieuwsgierigheid opwekken zijn te herkennen in de vragen die kinderen
stellen aan hun ouders; ‘Hoe komt het dat het elke dag donker en licht wordt?’ of ‘Waarom leven
katten minder lang dan mensen?’. Vragen die zoeken naar een stuk kennis of inzicht dat
ontbreekt.
Een ander type vragen die leidt tot nieuwsgierigheid is de ‘wat als’-vraag:
- Wat als je met alles wat er op tafel ligt een machine moest maken.
Waar zou die machine dan toe kunnen dienen?
- Wat als er nu drie ruimtewezens in de klas liepen en jij wilt ze uitleggen wat muziek is?
- Wat zou jij doen als jij alles kon en mocht wat je ouders kunnen en mogen?
- Wat als wij allemaal niet zoden kunnen praten, hoe maak je dan duidelijk wat je wilt?
2. Het achterhouden van kennis: Een goede verhalenverteller verbindt zijn luisteraars aan zich,
omdat hij de clou van het verhaal steeds openhoudt. Kan je een opdracht verzinnen waarin je niet
alle informatie geeft, wel net genoeg zodat de leerlingen in actie kunnen komen maar waarbij het
traject een speurtocht naar antwoorden wordt?
, (BV: Geef de leerlingen een grafische weergave van een klassiek muziekstuk, met die tekeningen
krijg je precieze aanwijzingen hoe je met het muziekstuk kan meespelen. Probeer uit te vinden
hoe je dit papier moet lezen en wat de verschillende tekens kunnen betekenen.)
3. Het verstoren van de verwachting: Vreemde zaken maken ons nieuwsgierig, ze spelen met onze
verwachtingen. Bijvoorbeeld; Teken een draak: Je mag geen groen gebruiken, de draak is kleiner
dan jouw duim, hij is ongelofelijk gevaarlijk voor mensen, hij spuwt vuur maar niet uit zijn bek.
4. Het openhouden van de uitkomst: Als er in de opdracht een prikkel zit om de fantasie van de
leerling helemaal de ruimte te geven, dan gaat dit nog een stapje verder. Dit kan als de opdracht
heel ruime kaders biedt voor ieders persoonlijke betekenisgeving.
Van kunst kunnen we 3 dingen leren over ons pedagogisch en
didactisch handelen in de klas.
1. Een non-conformistische grondhouding:
Non-conformisme is een manier van werken die gebaseerd is op dialoog en niet op normen en
regels. Een dialoog die steunt op een gezamenlijke waarde: zo willen we met elkaar omgaan. In
een dialoog sta je in contact met jezelf, de ander en de wereld om je heen.
Dat vraagt van jou als leerkracht een open en ontwikkelingsgerichte grondhouding. Je ervaart
het verschil tussen je leerlingen als verrijkend, als voedingsbron voor creativiteit. Regels en
normen zijn eerder richtinggevend dan beknellend. In de dialoog is er altijd de mogelijkheid tot
‘herstelrecht’: opnieuw beginnen met een schone lei.
DUS in een non-conformistische leeromgeving kan de leerling zichzelf zijn en wordt hij
uitgenodigd de beste versie van zichzelf te worden. Hij hoeft niet te plooien, maar mag groeien
binnen zijn individuele ‘zone van naaste ontwikkeling’. De leerling voelt zich uitgedaagd en veilig
genoeg om die uitdaging aan te gaan. Creativiteit vaart wel in deze veilige omgeving.
- Een omgeving waarin fouten gevierd worden als dappere pogingen.
- Een omgeving waarin iedereen zich gezien voelt.
- Een omgeving waarin de leerkracht en de leerling zichzelf kunnen zijn.
2. Openheid:
De magie van creativiteit is openheid, ruimte. Ruimte om te prutsen en uit te proberen. Ruimte
om iets te laten ontstaan. De ideeën te laten stromen. Die openheid of ruimte zit in jouw
ontwerp, maar ook in jouw handelen.
De juiste methode met de juiste instructie, opgebouwd uit de juiste stappen kunnen kinderen
helpen. Maar creativiteit is niet gebaat bij een directe doelgerichte instructie, zeker niet als deze
gericht is op een einddoel. Gouden tip: kijk zo goed mogelijk en doe zo weinig mogelijk.
3. Focus op proces:
Creativiteit is niet één vaardigheid maar een set van vaardigheden. Het is meer gebaat bij een
concentrische manier van werken (waarin de leerling zijn eigen vaardigheden steeds verder
verdiept) dan bij een lineaire en/of methodische aanpak.
Als je de creativiteit van je leerling wilt stimuleren, dan is het belangrijk dat jouw handelen erop
gericht is dit creatieve proces te verdiepen. De kwaliteit van het uiteindelijke product is een direct
resultaat van de kwaliteit van het proces.
Je nodigt de leerlingen uit om bijvoorbeeld meerdere ideeën te verkennen, rondom een thema te
associëren, de verbanden te leggen tussen ogenschijnlijk niet-gerelateerde dingen, een aspect nu
eens echt uit te diepen zonder dat je stuurt op wat volgens jou de uitkomsten zijn.
Het vraagt van jou een open houding waarin je de leerlingen uitnodigt om te onderzoeken, buiten
gebaande paden te treden, dingen uit te proberen en te maken en daarop te reflecteren.
Deel 3 ‘Leren van Kunst’
Wat zijn de 3 basiseigenschappen van kunst?
(Bespreek dit in functie van het opstellen van muzische opdrachten)
1. Open-ended: Kunst is niet gericht op goed en fout, kunst wil bevragen en openzetten. De
uitkomsten van je opdrachten staan niet vast. Dit moet naar voren komen in muzische lessen, je
geeft je leerlingen een opdracht waarvan het product niet vaststaat, ze mogen met de gegeven
materialen en technieken hun eigen ding doen, tot hun eigen kunst.
2. Persoonlijke betekenisgeving: Door de uitkomst open te laten, komen de nadruk en focus te
liggen op de kwaliteit van het proces van leren en ontdekken waarin de leerling zich bevindt. Het
product dient zeker een doel want het is de uitkomst van het proces en biedt veel informatie over
dat proces. Dat is de rol dat het product zou moeten spelen in een creatief proces: het is een
tastbaar stukje feedback op het proces dat is doorlopen. Het eindproduct heeft zo voor iedereen
zijn eigen betekenis. De leerling heeft zijn eigen binnenwereld verbonden aan de inhoud van de
opdracht. ‘In de persoonlijke verbeeldingskracht zit de bron van creativiteit.’
3. Zintuigelijk: Kunst prikkelt zintuigen. Ze verwart, streelt of pijnigt onze ogen, oren, tong of huid.
Kunst wil niet alleen de hersenen raken, maar de hele mens. Het hoeft niet mooi te zijn, maar wil
wel dingen in beweging zetten. Als je de verbeelding van de leerling wilt voeden, dan is de
zintuigelijke ingang een goede keuze.
Op welke manier kan je de nieuwsgierigheid opwekken bij de
leerlingen?
Het is van belang dat een opdracht de nieuwsgierigheid van de leerling prikkelt. De nieuwsgierigheid
prikkelen gaat over het opwekken van dat gemis: een genoeglijk gemis.
Als je werkvormen/opdrachten wilt ontwerpen die de nieuwsgierigheid van je leerlingen wakker
maakt, moet je zorgen dat ze een ‘gemis’ ervaren. Dat geeft een drive om op onderzoek en ontdekking
te gaan. Dat kan op verschillende manieren:
1. De vraag: Een vraag kan een aanleiding zijn om op zoek te gaan naar antwoorden, niet elke
vraag doet dat. De vraag die nieuwsgierigheid opwekt maakt iets in je wakker, een verlangen om
op onderzoek te gaan.
Type vragen die de nieuwsgierigheid opwekken zijn te herkennen in de vragen die kinderen
stellen aan hun ouders; ‘Hoe komt het dat het elke dag donker en licht wordt?’ of ‘Waarom leven
katten minder lang dan mensen?’. Vragen die zoeken naar een stuk kennis of inzicht dat
ontbreekt.
Een ander type vragen die leidt tot nieuwsgierigheid is de ‘wat als’-vraag:
- Wat als je met alles wat er op tafel ligt een machine moest maken.
Waar zou die machine dan toe kunnen dienen?
- Wat als er nu drie ruimtewezens in de klas liepen en jij wilt ze uitleggen wat muziek is?
- Wat zou jij doen als jij alles kon en mocht wat je ouders kunnen en mogen?
- Wat als wij allemaal niet zoden kunnen praten, hoe maak je dan duidelijk wat je wilt?
2. Het achterhouden van kennis: Een goede verhalenverteller verbindt zijn luisteraars aan zich,
omdat hij de clou van het verhaal steeds openhoudt. Kan je een opdracht verzinnen waarin je niet
alle informatie geeft, wel net genoeg zodat de leerlingen in actie kunnen komen maar waarbij het
traject een speurtocht naar antwoorden wordt?
, (BV: Geef de leerlingen een grafische weergave van een klassiek muziekstuk, met die tekeningen
krijg je precieze aanwijzingen hoe je met het muziekstuk kan meespelen. Probeer uit te vinden
hoe je dit papier moet lezen en wat de verschillende tekens kunnen betekenen.)
3. Het verstoren van de verwachting: Vreemde zaken maken ons nieuwsgierig, ze spelen met onze
verwachtingen. Bijvoorbeeld; Teken een draak: Je mag geen groen gebruiken, de draak is kleiner
dan jouw duim, hij is ongelofelijk gevaarlijk voor mensen, hij spuwt vuur maar niet uit zijn bek.
4. Het openhouden van de uitkomst: Als er in de opdracht een prikkel zit om de fantasie van de
leerling helemaal de ruimte te geven, dan gaat dit nog een stapje verder. Dit kan als de opdracht
heel ruime kaders biedt voor ieders persoonlijke betekenisgeving.
Van kunst kunnen we 3 dingen leren over ons pedagogisch en
didactisch handelen in de klas.
1. Een non-conformistische grondhouding:
Non-conformisme is een manier van werken die gebaseerd is op dialoog en niet op normen en
regels. Een dialoog die steunt op een gezamenlijke waarde: zo willen we met elkaar omgaan. In
een dialoog sta je in contact met jezelf, de ander en de wereld om je heen.
Dat vraagt van jou als leerkracht een open en ontwikkelingsgerichte grondhouding. Je ervaart
het verschil tussen je leerlingen als verrijkend, als voedingsbron voor creativiteit. Regels en
normen zijn eerder richtinggevend dan beknellend. In de dialoog is er altijd de mogelijkheid tot
‘herstelrecht’: opnieuw beginnen met een schone lei.
DUS in een non-conformistische leeromgeving kan de leerling zichzelf zijn en wordt hij
uitgenodigd de beste versie van zichzelf te worden. Hij hoeft niet te plooien, maar mag groeien
binnen zijn individuele ‘zone van naaste ontwikkeling’. De leerling voelt zich uitgedaagd en veilig
genoeg om die uitdaging aan te gaan. Creativiteit vaart wel in deze veilige omgeving.
- Een omgeving waarin fouten gevierd worden als dappere pogingen.
- Een omgeving waarin iedereen zich gezien voelt.
- Een omgeving waarin de leerkracht en de leerling zichzelf kunnen zijn.
2. Openheid:
De magie van creativiteit is openheid, ruimte. Ruimte om te prutsen en uit te proberen. Ruimte
om iets te laten ontstaan. De ideeën te laten stromen. Die openheid of ruimte zit in jouw
ontwerp, maar ook in jouw handelen.
De juiste methode met de juiste instructie, opgebouwd uit de juiste stappen kunnen kinderen
helpen. Maar creativiteit is niet gebaat bij een directe doelgerichte instructie, zeker niet als deze
gericht is op een einddoel. Gouden tip: kijk zo goed mogelijk en doe zo weinig mogelijk.
3. Focus op proces:
Creativiteit is niet één vaardigheid maar een set van vaardigheden. Het is meer gebaat bij een
concentrische manier van werken (waarin de leerling zijn eigen vaardigheden steeds verder
verdiept) dan bij een lineaire en/of methodische aanpak.
Als je de creativiteit van je leerling wilt stimuleren, dan is het belangrijk dat jouw handelen erop
gericht is dit creatieve proces te verdiepen. De kwaliteit van het uiteindelijke product is een direct
resultaat van de kwaliteit van het proces.
Je nodigt de leerlingen uit om bijvoorbeeld meerdere ideeën te verkennen, rondom een thema te
associëren, de verbanden te leggen tussen ogenschijnlijk niet-gerelateerde dingen, een aspect nu
eens echt uit te diepen zonder dat je stuurt op wat volgens jou de uitkomsten zijn.
Het vraagt van jou een open houding waarin je de leerlingen uitnodigt om te onderzoeken, buiten
gebaande paden te treden, dingen uit te proberen en te maken en daarop te reflecteren.