HOOFDSTUK 1: MEERWAARDE BANKEN
Inhoudstafel
1. Wat zijn banken?
2. Meerwaarde financieel systeem
3. Meerwaarde banken
3.1 transformatie door banken
3.2 transformatiemarge en rentemarge
3.3 geldschepping door banken
3.4 overige taken van banken
1. wat zijn banken?
Wat zijn banken / kredietinstellingen?
• Kredietinstellingen zijn ondernemingen, waarvan de werkzaamheden bestaan in het van het publiek
in ontvangst nemen van gelddeposito’s en het verlenen van kredieten voor eigen rekening
Vb. 50 000€ op mijn Vb. lening van 50 000€
spaarboekje deponeren verstrekken aan bakker
(iemand geeft eig geld aan de (bank geeft geld aan iemand →
bank → zij die geld teveel hebben) zij die geld te weinig hebben)
Vb. 50 000€ op mijn spaarboekje
gedeponeerd en die 50 000€ heeft de bank
gebruikt om een lening te verstrekken aan
bakker → bakker gaat failliet en kan 50
000€ niet meer terugbetalen → wie draagt
dit verlies? → bank → want bank heeft
een krediet verleend voor eigen rekening
→ betekent dat ze het risico dragen als het
verkeerd loopt
• Banken doen aan intermediatie → ze treden op als tussenpersoon tussen
zij die gelddeposito’s deponeren en zij die kredieten nodig hebben
Mensen die geld teveel hebben deponeren dat
geld op hun zichtrekening, spaarboekje, … en
geven daarmee eig geld aan de bank
(kredietgevers) → bank kan dat geld gebruiken
voor kredieten te verlenen aan andere mensen
die het nodig hebben (kredietnemers) (bank
moet gwn zien dat wanneer kredietgevers hun
geld terugvragen, ze dit terug kunnen geven)
1
,2 kanalen voor kredietgevers en kredietnemers
Financiële markt
= markt waar Er zijn 2 kanalen voor kredietgevers
financiële producten
worden verhandeld en kredietnemers om met elkaar in
1
(vb. obligaties, contact te komen:
aandelen, …)
1. Via de financiële markt
→ besproken in module 2
2. Via de bank
→ bespreken in module 3
2 Overkoepelende term voor financiële
markt en bank = financieel systeem
➔ in puntje 2 en 3 bespreken we de meerwaarde van deze verschillende kanalen
2. meerwaarde financieel systeem
Geen onderscheid tussen
financiële markt en bank
Vraag
• Wat is de meerwaarde van het bestaan van een financieel systeem? → wat is de meerwaarde
van de mogelijkheid om te sparen of te lenen op de financiële markt of bij de bank?
Antwoord
• Uitleggen via grafiek van een individu die zijn nut wil maximaliseren
• We zullen het verschil bekijken in het nut wanneer er wel een financieel
systeem is en wanneer er geen financieel systeem is → We gaan uiteindelijk
zien dat er een hoger nut is bij een financieel systeem = MEERWAARDE FINANCIEEL SYSTEEM
2
,Situatie 1: Geen financiële systeem
Veronderstelling 1: 2 perioden
• We gaan ervan uit dat er maar 2 perioden bestaan (vb. 2 jaren)
• Vb. Landbouwer Z teelt aardappelen → hij
verdient hier in periode 1 een inkomen Y1
mee en in periode 2 een inkomen Y2
• Blauwe curve = FYL = fysieke investerings-
opportuniteiten lijn → deze curve verbindt
een investering met een opbrengst via een
fysieke investering (geen financiële investering)
• Vb. landbouwer gaat in periode 1 investeren (hij
gaat niet al zijn aardappelen verkopen, hij gaat er
een paar weer in de grond steken) = fysieke
investering → in periode 2 zal hij zo dan extra
aardappelen hebben en dus een extra opbrengst
→ fysieke investering in periode 1 leidt tot
Hoe tekenen? een extra opbrengst in periode 2
• Je zet Y1 en Y2 op de grafiek en verbindt deze zodat je een punt Z hebt
• Je tekent vertrekkend vanuit Z een FYL curve
• Je doet een bepaalde fysieke investering en deze trek je naar boven door tot aan de blauwe curve
waardoor we in punt Q komen → wanneer je dit punt doortrekt naar links krijg je de extra opbrengst
• door de investering verplaatsen we ons dus op de FYL curve van Z naar Q
We kunnen enkel investeren, niet lenen
• C1 is de consumptie in periode 1 → het geld dat je
mag uitgeven in periode 1 (je gaat niet heel u
inkomen Y1 uitgeven maar een beetje minder
aangezien je gaat investeren)
• C2 is de consumptie in periode 2 → aangezien er
een extra opbrengst is in periode 2 kan je meer
uitgeven dan u inkomen Y2
• Opmerking
o Y1 en Y2 liggen vast. C1 en C2 kan hij
wel zelf kiezen aangezien hij zelf kan
bepalen hoeveel hij gaat investeren
o als hij C1 kiest (de investering) dan
ligt C2 ook vast want C2 (de opbrengst)
volgt uit C1 (de investering)
Hoe tekenen?
• Q trekken we door naar de x-as en de y-as en deze noemen we dan C1 en C2
• Opmerking
o Lenen is niet mogelijk in deze veronderstelling van geen financiële markt daarom loopt
de curve niet meer naar rechts door (hij kan niet meer uitgeven dan zijn inkomen Y1)
3
, Veronderstelling 2: dalende rendementen
• We gaan uit van dalende rendementen →
het rendement daalt als de investering stijgt
→ daarom is de FYL curve concaaf → als de
investering stijgt, zal de opbrengst ook stijgen
maar steeds minder (hoe steeds meer je
investeert, hoe steeds minder de opbrengst
stijgt)
• Rendement = opbrengst/investering → als
de noemer stijgt (investering stijgt) daalt de
uitkomst (het rendement)
• Vb. als de landbouwer meer en meer gaat
investeren en dus meer en meer aardappelen
opnieuw in de grond gaat steken in hetzelfde
In de veronderstelling van ceteris paribus → al het gebied van grond dan zullen ze te dicht op
overblijvende blijft gelijk → hier verandert enkel de elkaar beginnen staan en zullen er meer
investering maar al de rest (vb. de grootte van de aardappelen kapot gaan waardoor de
grond) blijft gelijk opbrengst steeds zal minder worden
Veronderstelling 3: Nut bepaald door C1 en C2 : U(C1 ,C2 )
• We gaan ervan uit dat het geluk (het nut) van het individu (Z) enkel
bepaald wordt door C1 en C2 (zijn consumptie in periode 1 en periode 2)
• U = Utility = nut → U(C1, C2)
• U stijgt als C1 en C2 stijgen → hoe meer het individu kan consumeren, hoe groter zijn nut
• Nut weergeven op de grafiek door een
nutscurve U of U’ of … te tekenen → elk
punt op de nutscurve bevat een combinatie
van C1 en C2 die hetzelfde nut opleveren
• Het nut stijgt als C1 en C2 toenemen dus het
nut van vb. U’ is groter dan U
Veronderstelling 4: Keuze (C1 ,C2 ) zodat maximalisatie nut
• Individu (Z) wil zijn nut maximaliseren
• Hij wil C1 en C2 zo bepalen dat zijn nut gemaximaliseerd wordt
o Hij zal een punt zoeken op een zo hoog
mogelijke nutscurve in het haalbare gebied
4
Inhoudstafel
1. Wat zijn banken?
2. Meerwaarde financieel systeem
3. Meerwaarde banken
3.1 transformatie door banken
3.2 transformatiemarge en rentemarge
3.3 geldschepping door banken
3.4 overige taken van banken
1. wat zijn banken?
Wat zijn banken / kredietinstellingen?
• Kredietinstellingen zijn ondernemingen, waarvan de werkzaamheden bestaan in het van het publiek
in ontvangst nemen van gelddeposito’s en het verlenen van kredieten voor eigen rekening
Vb. 50 000€ op mijn Vb. lening van 50 000€
spaarboekje deponeren verstrekken aan bakker
(iemand geeft eig geld aan de (bank geeft geld aan iemand →
bank → zij die geld teveel hebben) zij die geld te weinig hebben)
Vb. 50 000€ op mijn spaarboekje
gedeponeerd en die 50 000€ heeft de bank
gebruikt om een lening te verstrekken aan
bakker → bakker gaat failliet en kan 50
000€ niet meer terugbetalen → wie draagt
dit verlies? → bank → want bank heeft
een krediet verleend voor eigen rekening
→ betekent dat ze het risico dragen als het
verkeerd loopt
• Banken doen aan intermediatie → ze treden op als tussenpersoon tussen
zij die gelddeposito’s deponeren en zij die kredieten nodig hebben
Mensen die geld teveel hebben deponeren dat
geld op hun zichtrekening, spaarboekje, … en
geven daarmee eig geld aan de bank
(kredietgevers) → bank kan dat geld gebruiken
voor kredieten te verlenen aan andere mensen
die het nodig hebben (kredietnemers) (bank
moet gwn zien dat wanneer kredietgevers hun
geld terugvragen, ze dit terug kunnen geven)
1
,2 kanalen voor kredietgevers en kredietnemers
Financiële markt
= markt waar Er zijn 2 kanalen voor kredietgevers
financiële producten
worden verhandeld en kredietnemers om met elkaar in
1
(vb. obligaties, contact te komen:
aandelen, …)
1. Via de financiële markt
→ besproken in module 2
2. Via de bank
→ bespreken in module 3
2 Overkoepelende term voor financiële
markt en bank = financieel systeem
➔ in puntje 2 en 3 bespreken we de meerwaarde van deze verschillende kanalen
2. meerwaarde financieel systeem
Geen onderscheid tussen
financiële markt en bank
Vraag
• Wat is de meerwaarde van het bestaan van een financieel systeem? → wat is de meerwaarde
van de mogelijkheid om te sparen of te lenen op de financiële markt of bij de bank?
Antwoord
• Uitleggen via grafiek van een individu die zijn nut wil maximaliseren
• We zullen het verschil bekijken in het nut wanneer er wel een financieel
systeem is en wanneer er geen financieel systeem is → We gaan uiteindelijk
zien dat er een hoger nut is bij een financieel systeem = MEERWAARDE FINANCIEEL SYSTEEM
2
,Situatie 1: Geen financiële systeem
Veronderstelling 1: 2 perioden
• We gaan ervan uit dat er maar 2 perioden bestaan (vb. 2 jaren)
• Vb. Landbouwer Z teelt aardappelen → hij
verdient hier in periode 1 een inkomen Y1
mee en in periode 2 een inkomen Y2
• Blauwe curve = FYL = fysieke investerings-
opportuniteiten lijn → deze curve verbindt
een investering met een opbrengst via een
fysieke investering (geen financiële investering)
• Vb. landbouwer gaat in periode 1 investeren (hij
gaat niet al zijn aardappelen verkopen, hij gaat er
een paar weer in de grond steken) = fysieke
investering → in periode 2 zal hij zo dan extra
aardappelen hebben en dus een extra opbrengst
→ fysieke investering in periode 1 leidt tot
Hoe tekenen? een extra opbrengst in periode 2
• Je zet Y1 en Y2 op de grafiek en verbindt deze zodat je een punt Z hebt
• Je tekent vertrekkend vanuit Z een FYL curve
• Je doet een bepaalde fysieke investering en deze trek je naar boven door tot aan de blauwe curve
waardoor we in punt Q komen → wanneer je dit punt doortrekt naar links krijg je de extra opbrengst
• door de investering verplaatsen we ons dus op de FYL curve van Z naar Q
We kunnen enkel investeren, niet lenen
• C1 is de consumptie in periode 1 → het geld dat je
mag uitgeven in periode 1 (je gaat niet heel u
inkomen Y1 uitgeven maar een beetje minder
aangezien je gaat investeren)
• C2 is de consumptie in periode 2 → aangezien er
een extra opbrengst is in periode 2 kan je meer
uitgeven dan u inkomen Y2
• Opmerking
o Y1 en Y2 liggen vast. C1 en C2 kan hij
wel zelf kiezen aangezien hij zelf kan
bepalen hoeveel hij gaat investeren
o als hij C1 kiest (de investering) dan
ligt C2 ook vast want C2 (de opbrengst)
volgt uit C1 (de investering)
Hoe tekenen?
• Q trekken we door naar de x-as en de y-as en deze noemen we dan C1 en C2
• Opmerking
o Lenen is niet mogelijk in deze veronderstelling van geen financiële markt daarom loopt
de curve niet meer naar rechts door (hij kan niet meer uitgeven dan zijn inkomen Y1)
3
, Veronderstelling 2: dalende rendementen
• We gaan uit van dalende rendementen →
het rendement daalt als de investering stijgt
→ daarom is de FYL curve concaaf → als de
investering stijgt, zal de opbrengst ook stijgen
maar steeds minder (hoe steeds meer je
investeert, hoe steeds minder de opbrengst
stijgt)
• Rendement = opbrengst/investering → als
de noemer stijgt (investering stijgt) daalt de
uitkomst (het rendement)
• Vb. als de landbouwer meer en meer gaat
investeren en dus meer en meer aardappelen
opnieuw in de grond gaat steken in hetzelfde
In de veronderstelling van ceteris paribus → al het gebied van grond dan zullen ze te dicht op
overblijvende blijft gelijk → hier verandert enkel de elkaar beginnen staan en zullen er meer
investering maar al de rest (vb. de grootte van de aardappelen kapot gaan waardoor de
grond) blijft gelijk opbrengst steeds zal minder worden
Veronderstelling 3: Nut bepaald door C1 en C2 : U(C1 ,C2 )
• We gaan ervan uit dat het geluk (het nut) van het individu (Z) enkel
bepaald wordt door C1 en C2 (zijn consumptie in periode 1 en periode 2)
• U = Utility = nut → U(C1, C2)
• U stijgt als C1 en C2 stijgen → hoe meer het individu kan consumeren, hoe groter zijn nut
• Nut weergeven op de grafiek door een
nutscurve U of U’ of … te tekenen → elk
punt op de nutscurve bevat een combinatie
van C1 en C2 die hetzelfde nut opleveren
• Het nut stijgt als C1 en C2 toenemen dus het
nut van vb. U’ is groter dan U
Veronderstelling 4: Keuze (C1 ,C2 ) zodat maximalisatie nut
• Individu (Z) wil zijn nut maximaliseren
• Hij wil C1 en C2 zo bepalen dat zijn nut gemaximaliseerd wordt
o Hij zal een punt zoeken op een zo hoog
mogelijke nutscurve in het haalbare gebied
4