Kennisclip 1.0 - Introductie
De kernvraag van deze cursus is ‘Wat is een organisatie?’ en meer specifiek
‘Welke plek heeft het leren van professionals in organisaties?’. Dit doen we
vanuit de rol van onderwijswetenschappers, die de rollen adviseur, ontwerper en
onderzoeker. In deze cursus focussen we vooral op de rol van adviseur: iemand
die in de positie is om invloed uit te oefenen op een individu, groep of
organisatie, maar die geen directe invloed heeft om veranderingen door te
voeren. Ook pakken we de rol van onderzoeker op.
Kennisclip 1.2 – Kernbegrippen organisatiekunde
Als we het hebben over leren in organisaties, vindt dat plaats op verschillende
niveaus. Het kan bijvoorbeeld op het niveau van medewerkers, maar ook teams,
de organisatie of zelfs meerdere organisaties. Wanneer dit leren op één van deze
niveaus plaatsvindt, sijpelt dit niet automatisch door naar de hele organisatie.
Daarnaast zijn er twee soorten leren:
1. Formeel: Door middel van scholing, bijvoorbeeld trainingen.
2. Informeel: Door ervaringen, bijvoorbeeld door te kijken hoe een collega
werk uitvoert.
Organisaties
Organisaties zijn lastig te observeren: het is een vrij abstracte term. Daarnaast
hebben organisaties veel gemeenschappelijke kenmerken, maar zijn tegelijkertijd
divers qua samenstelling en omstandigheden. Organisaties zijn daardoor niet te
begrijpen door één univorm model: je moet altijd rekening houden met de
specifieke kenmerken van de organisatie.
We definiëren organisaties als volgt: organisaties zijn sociale entiteiten die
doelgericht zijn gedesigned als doelbewuste, gestructureerde en
gecoördineerde activiteiten systemen, en zijn gekoppeld aan de externe
omgeving.
Sociale entiteiten binnen deze definitie houdt in, dat mensen werken
binnen een organiseren. Deze mensen interpreteren situaties en hebben
ideeën over de toekomst van de organisatie. Daarnaast kunnen ze wat de
organisatie van hen verlangt negeren. Het is belangrijk dat deze mensen
met elkaar in gesprek blijven, om op die manier de organisatie vooruit te
helpen.
Doelgericht betekent dat organisaties zoeken naar de meest effectieve
manier om hun doel te bereiken. Dit doel is niet per sé gedeeld: sommige
mensen kunnen in twijfel trekken of de organisatie wel doet wat die moet
doen, of er is sprake van ongelijke machtsverhoudingen.
Doelbewsute, gestructureerde en gecoördineerde activiteiten
systemen: het ontwerp van de organisatie straalt uit wat de organisatie
als doel heeft en wat de organisatie waardeert. Daarnaast is er een
werkverdeling, bijvoorbeeld door middel van afdelingen. Deze
werkverdeling is leidend voor de structuur voor de organisatie en ook hoe
, er toezicht wordt gehouden. Deze structuur en coördinatie worden
beschreven in procedures. De praktijk kan echter anders werken.
Externe omgeving: organisaties zijn altijd gerelateerd aan een externe
omgeving. De mate waarin ze gerelateerd zijn varieert; sommige
organisaties vragen bijvoorbeeld om input van hun klanten. Daarnaast
geeft de omgeving de organisatie vorm en verandert de organisatie
hierdoor continu.
Kijkend naar deze omgeving, zijn er twee begrippen voornamelijk belangrijk:
1. Stakeholders/partijen:
Hebben specifiek belang in de organisatie.
Oefenen directe invloed uit; bijvoorbeeld door concurrentie,
waardoor partijen tegen elkaar moeten opboksen.
Stellen randvoorwaarden aan producten en diensten; bijvoorbeeld
klanten die op een specifieke manier geholpen willen worden.
Organisatie beïnvloed stakeholders ook; bijvoorbeeld organisaties
die met minder kosten hun producten willen maken. Dit heeft
invloed op de leveranciers en inkoop.
2. Omgeving
Samenleving.
Oefenen indirecte invloed uit; bijvoorbeeld eisen die gesteld
worden vanuit de milieu/de wet.
Zijn beperkt door organisatie te beïnvloeden.
Bijvoorbeeld milieu, technologie, demografie en politiek.
Er zijn hedendaags een aantal grote uitdagingen voor organisaties:
1. Globalisering: Internationaal samenwerken met organisaties of
onderdelen in het buitenland hebben. Hierdoor kunnen organisaties
bijvoorbeeld minder kosten maken, maar ook gebruik maken van
specialisaties uit specifieke landen.
Dit heeft wel consequenties voor medewerkers, die bijvoorbeeld klanten in
het Engels te woord moeten kunnen staan als ze vanuit het buitenland
opereren.
2. Ethisch handelen en sociale verantwoordelijkheid: Organisaties
moeten ethisch handelen en verantwoordelijkheid voor hun acties nemen.
Denk bijvoorbeeld aan belangenorganisaties, die optreden voor het klimaat
en protesten organiseren.
3. Responsiviteit: Je moet wendbaar zijn als de omgeving verandert, bij
crises of als klanten dat verlangen.
Dit betekent voor medewerkers dat ze moeten gaan luisteren naar wat er
buiten de organisatie gebeurt en ze daar iets meer moeten doen.
4. Digitaal werken: Inkoop en verkoop is steeds vaker online. Hierdoor zijn
er minder tussenpersonen en is er een hiërarchie.
Dit heeft consequenties voor de afnemers. Eerst zat er nog een winkel
tussen de klant en de leverancier, waar klanten nu vaak direct bij de
leverancier kopen.
5. Diversiteit: Grote variëteit aan manieren van werken.
, Demografische factoren spelen hierbij een belangrijke rol, omdat er
bijvoorbeeld steeds vaker oudere mensen en vrouwen in topposities bij
organisaties werken. Hierdoor verandert de manier van werken.
Daarnaast zijn er verschillende typen organisaties te onderscheiden:
1. Grote multinationals: Belangrijk dat het bedrijf overal ter wereld
dezelfde kwaliteit levert en consequent is.
2. Kleine familiebedrijven: Zijn een stuk informeler in klantcontact en veel
persoonlijker. Krijgen echter ook met problemen te kampen, zoals het
vinden van geschikte opvolging.
3. Gericht op diensten of producten: Denk bij gericht aan diensten aan
ziekenhuizen, onderwijs of vervoerders. Andere organisaties zijn puur
gericht op het ontwikkelen van producten, zoals fabrikanten.
4. Commercieel, met winstoogmerk: Managers zijn gericht op het
produceren van goederen en diensten, zodanig dat aandeelhouders
tevreden zijn en blijven investeren. Het gaat hierbij vooral om veel omzet
en winst maken.
5. Non-profit, publieke sector: Gericht op niet-betalende klanten. Deze
organisaties zijn afhankelijker van fondsen en donaties en het zo laag
mogelijk houden van de kosten.
Organisaties zijn belangrijk geworden, omdat ze middelen samen brengen om
welvaart te creëren door het produceren van goederen en diensten die
consumenten afnemen. Dit complexe proces, ook wel organiseren genoemd,
kan geen doorgang vinden als mensen dingen alleen doen. Je hebt een groep
nodig om dingen te bewerkstelligen. Er zijn daarnaast meer redenen waarom
organisaties relevant zijn. Organisaties…
1. Brengen middelen samen om gewenste doelen en resultaat te behalen.
2. Produceren goederen en diensten.
3. Faciliteren innovatie.
4. Benutten moderne productiewijzen, diensten en informatietechnologie.
5. Passen zich aan en beïnvloeden een veranderende omgeving.
6. Creëren waarde: ze maken de wereld beter/mooier door van grondstoffen
producten te maken of bijvoorbeeld mensen op te leiden.
7. Adresseren continue uitdagingen: ze krijgen bijvoorbeeld te maken met
vraagstukken op het gebied van ethiek en milieu.
Perspectieven op organisaties
Er zijn daarnaast verschillende perspectieven van mensen op organisaties.
Managers, medewerkers en mensen buiten de organisatie geven namelijk
betekenis aan wat er gebeurt binnen de organisatie en vormen een bepaald
beeld van deze. Die betekenissen van al deze kunnen verschillend zijn, maar zijn
wel allemaal legitiem. Betekenis is namelijk afhankelijk van hoe zij de organisatie
kennen.
Voor adviseurs betekent dit dat ze moeten luisteren zonder oordeel en
verschillende perspectieven op de organisatie moeten verzamelen en
verkennen.