Aardrijkskunde samenvatting H6
§1:
De lucht om ons heen heet de dampkring. CO2 is een broeikasgas dat
warmte vasthoud in de dampkring.
● Versterkte broeikaseffect: door extra CO2 komen er meer
broeikasgassen in de lucht en stijgt de temp op aarde.
In 2030 moet de CO2-uitstoot met de helft gedaald zijn en in 2050 wil
NL klimaatneutraal zijn.
Een energiebron is iets wat energie oplevert.
Energiebesparing is minder (fossiele) energie gebruiken.
Energietransitie is het omschakelen van het gebruik van fossiele (of
grijze) brandstoffen naar duurzame (of groene) brandstoffen.
● Fossiele brandstoffen: aardgas, aardolie en steenkool. Brengen veel
extra CO2 in de lucht.
● Windenergie: opwekken van elektriciteit door middel van
windmolens. Schone energie zonder CO2-uitstoot.
● Zonne-energie: opwekken van elektriciteit door middel van
zonnepanelen. Niet betrouwbaar in de winter.
● Biomassa: opwekken van elektriciteit door middel van: organisch
materiaal, zoals houtresten, groente-, fruit- en tuinafval, oud
papier, plantaardige olie en mest van koeien en varkens.
● Biobrandstoffen: brandstof voor auto´s. biogas uit tuinafval.
● Hydro-elektriciteit: elektriciteit opgewekt door waterkracht.
● Geothermische energie: Gebieden met vulkanisme met hitte uit het
binnenste van de aarde om gebouwen te verwarmen of generatoren
in elektriciteitscentrales te laten draaien.
, Aardrijkskunde samenvatting H6
§2:
De hoeveelheid neerslag neemt toe. De lucht wordt warmer, dat wordt
damp en daardoor gaat het meer regenen. Ook komen er meer hittegolven.
Er komen niet meer buien maar hardere regen.
● Waterbalans: het verschil tussen neerslag en verdamping.
Er komen zachtere winters en warmere zomers. Sinds 1960 is de
temperatuur al met 1,8 graden gestegen.
● Warme dag: >20 °C
● Zomerse dag: >25 °C
● Tropische dag: >30 °C
● Lichte vorst: 0 tot -5 °C
● Matige vorst: -5 tot -10 °C
● Strenge vorst: -10 tot -15 °C
● Zeer strenge vorst: lager dan -15 °C
De Bilt is de graadmeter voor het weer in Nederland.
Stedelijk warmte-eiland: dat het in steden gemiddeld warmer is dan in
het omliggende landelijk gebied.
§1:
De lucht om ons heen heet de dampkring. CO2 is een broeikasgas dat
warmte vasthoud in de dampkring.
● Versterkte broeikaseffect: door extra CO2 komen er meer
broeikasgassen in de lucht en stijgt de temp op aarde.
In 2030 moet de CO2-uitstoot met de helft gedaald zijn en in 2050 wil
NL klimaatneutraal zijn.
Een energiebron is iets wat energie oplevert.
Energiebesparing is minder (fossiele) energie gebruiken.
Energietransitie is het omschakelen van het gebruik van fossiele (of
grijze) brandstoffen naar duurzame (of groene) brandstoffen.
● Fossiele brandstoffen: aardgas, aardolie en steenkool. Brengen veel
extra CO2 in de lucht.
● Windenergie: opwekken van elektriciteit door middel van
windmolens. Schone energie zonder CO2-uitstoot.
● Zonne-energie: opwekken van elektriciteit door middel van
zonnepanelen. Niet betrouwbaar in de winter.
● Biomassa: opwekken van elektriciteit door middel van: organisch
materiaal, zoals houtresten, groente-, fruit- en tuinafval, oud
papier, plantaardige olie en mest van koeien en varkens.
● Biobrandstoffen: brandstof voor auto´s. biogas uit tuinafval.
● Hydro-elektriciteit: elektriciteit opgewekt door waterkracht.
● Geothermische energie: Gebieden met vulkanisme met hitte uit het
binnenste van de aarde om gebouwen te verwarmen of generatoren
in elektriciteitscentrales te laten draaien.
, Aardrijkskunde samenvatting H6
§2:
De hoeveelheid neerslag neemt toe. De lucht wordt warmer, dat wordt
damp en daardoor gaat het meer regenen. Ook komen er meer hittegolven.
Er komen niet meer buien maar hardere regen.
● Waterbalans: het verschil tussen neerslag en verdamping.
Er komen zachtere winters en warmere zomers. Sinds 1960 is de
temperatuur al met 1,8 graden gestegen.
● Warme dag: >20 °C
● Zomerse dag: >25 °C
● Tropische dag: >30 °C
● Lichte vorst: 0 tot -5 °C
● Matige vorst: -5 tot -10 °C
● Strenge vorst: -10 tot -15 °C
● Zeer strenge vorst: lager dan -15 °C
De Bilt is de graadmeter voor het weer in Nederland.
Stedelijk warmte-eiland: dat het in steden gemiddeld warmer is dan in
het omliggende landelijk gebied.