1.1 Stofeigenschappen
Scheikunde
Bij scheikunde gaat het over stoffen. Alles om je heen bestaat uit stoffen. Lucht bestaat uit
stikstof en zuurstof, daarom is dit een mengsel. Een mengsel bestaat uit 2+ stoffen. Een
zuivere stof bestaat uit 1 stof. Elke stof heeft unieke eigenschappen. Als een stof verandert
in een andere stof is dit een chemische reactie. In de industrie worden met chemische
reacties veel stoffen geproduceerd, bijvoorbeeld je telefoon en medicijnen.
Stofeigenschappen
Je noemt de eigenschappen van een stof: stofeigenschappen. Voorbeelden van stoffen
zijn de smaak en de brandbaarheid. Het smelt- en het kookpunt zijn ook stoffen. Massa kan
anders zijn bij dezelfde stof en het volume ook.
De formule voor dichtheid is:
⍴= m : V
⍴ in g/cm3
m in g
V in cm3
.
1.2 veiligheid
Gevarenpictogrammen zijn waarschuwingsborden voor gevaarlijke stoffen. Hier staat op
welk risico de stoffen met zich meebrengen. H-zinnen gaan over gezondheidsgevaren,
bijvoorbeeld huidirritatie of ernstige brandwonden. P-zinnen gaan over het voorkomen van
ongelukken.
Gasbrander: gebruik je om iets te verwarmen.
Gele vlam: gebruik je als je een goed zichtbare vlam wilt hebben, de luchttoevoer is dan
helemaal dicht. Deze vlam noem je ook wel een pauze vlam.
Kleurloze vlam: gebruik je meestal als je een kleine hoeveelheid wordt voorzichtig moet
verwarmen,
De luchttoevoer is dan een beetje open.
Ruisende vlam: gebruik je als je een grote hoeveelheid stof strek moet verhitten, de
luchttoevoer staat dan ver open.
Gedestilleerd water: gebruik je in de spuitfles omdat. Het is kraanwater zonder opgeloste
stoffen.
Onderzoek doen
Voor je experiment bij een onderzoek stel je een onderzoeksvraag op. Je bedenkt daarna
een experiment om je onderzoeksvraag te beantwoorden. Voor dit experiment maak je een
werkplan en daarna voer je het experiment uit. Je gebruikt je waarnemingen om in de
conclusie de onderzoeksvraag te beantwoorden.
Bij een experiment doen doorloop je een aantal stappen:
● - handelingen, wat je doet
● - Waarnemingen, wat je kan zien, horen, voelen of ruiken
● - Conclusie
Tijdens een experiment houd je vaak een logboek bij, zodat je later kunt terugkijken wat er
precies op een bepaald moment is gebeurd.
Scheikunde
Bij scheikunde gaat het over stoffen. Alles om je heen bestaat uit stoffen. Lucht bestaat uit
stikstof en zuurstof, daarom is dit een mengsel. Een mengsel bestaat uit 2+ stoffen. Een
zuivere stof bestaat uit 1 stof. Elke stof heeft unieke eigenschappen. Als een stof verandert
in een andere stof is dit een chemische reactie. In de industrie worden met chemische
reacties veel stoffen geproduceerd, bijvoorbeeld je telefoon en medicijnen.
Stofeigenschappen
Je noemt de eigenschappen van een stof: stofeigenschappen. Voorbeelden van stoffen
zijn de smaak en de brandbaarheid. Het smelt- en het kookpunt zijn ook stoffen. Massa kan
anders zijn bij dezelfde stof en het volume ook.
De formule voor dichtheid is:
⍴= m : V
⍴ in g/cm3
m in g
V in cm3
.
1.2 veiligheid
Gevarenpictogrammen zijn waarschuwingsborden voor gevaarlijke stoffen. Hier staat op
welk risico de stoffen met zich meebrengen. H-zinnen gaan over gezondheidsgevaren,
bijvoorbeeld huidirritatie of ernstige brandwonden. P-zinnen gaan over het voorkomen van
ongelukken.
Gasbrander: gebruik je om iets te verwarmen.
Gele vlam: gebruik je als je een goed zichtbare vlam wilt hebben, de luchttoevoer is dan
helemaal dicht. Deze vlam noem je ook wel een pauze vlam.
Kleurloze vlam: gebruik je meestal als je een kleine hoeveelheid wordt voorzichtig moet
verwarmen,
De luchttoevoer is dan een beetje open.
Ruisende vlam: gebruik je als je een grote hoeveelheid stof strek moet verhitten, de
luchttoevoer staat dan ver open.
Gedestilleerd water: gebruik je in de spuitfles omdat. Het is kraanwater zonder opgeloste
stoffen.
Onderzoek doen
Voor je experiment bij een onderzoek stel je een onderzoeksvraag op. Je bedenkt daarna
een experiment om je onderzoeksvraag te beantwoorden. Voor dit experiment maak je een
werkplan en daarna voer je het experiment uit. Je gebruikt je waarnemingen om in de
conclusie de onderzoeksvraag te beantwoorden.
Bij een experiment doen doorloop je een aantal stappen:
● - handelingen, wat je doet
● - Waarnemingen, wat je kan zien, horen, voelen of ruiken
● - Conclusie
Tijdens een experiment houd je vaak een logboek bij, zodat je later kunt terugkijken wat er
precies op een bepaald moment is gebeurd.