Paragraaf 1 – sporen uit de ijstijd
Het pleistoceen
Pleistoceen: geologisch tijdvak vanaf 2,5 miljoen tot 12.000 jaar geleden.
-> afwisseling van koude perioden; ijstijden/glacialen en perioden met
een warmer klimaat; interglaciaal, vergelijkbaar met ons huidige klimaat.
Tijdens een ijstijd:
winter vroor het hard, s ’zomers boven de nul.
Meeste neerslag viel als sneeuw.
die sneeuw dooide niet -> hoopte zich op en drukte zich samen tot
ijs; landijs.
Veel water als landijs -> minder water in de zee
meer landijs -> lagere zeespiegel -> Noordzee valt droog.
Gletsjers Scandinavië breiden langzaam uit tot Nederland
(minstens 1000 jr)
Ijskap Scandinavië: 2500 tot 3000 m dik
Rivierenland
Tijdens de meeste ijstijden bleef Nederland ‘ijsvrij’
-> landijs kwam soms id buurt, dan heerste er een koud klimaat en
toendralandschap.
Rivieren tijdens zo’n periode;
In de zomer;
snelstromend en breed door veel smeltwater
verstopte beddingen -> vele ondiepe waterlopen; vlechtende
rivier.
Brede puinwaaier van zand en grind
In de winter; rivieren vielen bijna droog; alles was bevroren.
->grote schommelingen in de waterafvoer: regiem.
Opdrukkend ijs
Tijdens de Saale-ijstid bereikte het ijs Nederland -> Noord-Nederland
raakte bedekt.
Dat ging in 2 fasen:
1. Het ijs rukte vanuit het noordoosten op tot de lijn Texel-Coevorden,
nam zand, klei en stenen mee. Door het gewicht van het ijs werden
de stenen verpulverd en vermengd met grind, zand en leem;
keileem. Dit keileem werd achtergelaten in Noord- en Oost-