Werkwoordspelling 1
De persoonsvorm 1
de persoonsvorm in de verleden tijd? 3
Het voltooid deelwoord 5
Onvoltooid deelwoord 6
Infinitief en gebiedende wijs 6
Werkwoorden afkomstig uit het Engels 7
Overige spellingsregels 8
Meervoudsvormen 9
Samenstellingen 12
Verkleinwoorden (verkleinwoordjes) 13
Interpunctie 14
, Werkwoordspelling
Voor de werkwoordspelling zijn enkele werkwoordsvormen van belang. Denk hierbij aan: de
persoonsvorm, het voltooid deelwoord, het onvoltooid deelwoord, de gebiedende wijs en het
infinitief.
Als je werkwoordspelling moet toepassen, is het allereerst van belang om te kijken of het
werkwoord een persoonsvorm is.
Hoe vind je die?
De persoonsvorm
vind je door de zin vragend te maken, de zin in een andere tijd te zetten, of de personen in
de zin te veranderen. De persoonsvorm geeft namelijk aan om wat voor tijd het gaat in een
zin, en om welke en hoeveel personen het gaat. Het woord dat verandert, is de
persoonsvorm.
Karel heeft gisteren een nieuwe fiets gekocht.
- Vragend maken
Heeft karel gisteren een nieuwe fiets gekocht?
- Van tijd veranderen
Karel had gisteren een nieuwe fiets gekocht.
- Personen veranderen
Ik heb gisteren een nieuwe fiets gekocht.
Jullie hebben gisteren een nieuwe fiets gekocht.
Soms heeft een zin meerdere persoonsvormen, daarom is het van belang dat je meerdere
methodes toepast om er zeker van te zijn dat je ze allemaal hebt gevonden.
Okay, je hebt de proeven gedaan en je weet nu wat de persoonsvorm is/de persoonsvormen
zijn in een zin. Hoe vervoeg je deze nu?
Als het om een persoonsvorm gaat, doe je altijd
Stam+ t in de tegenwoordige tijd.
De stam is het hele werkwoord - en
1
, Soms hoeft er geen extra t bij, hier kun je achter komen door het werkwoord te vervangen
door het werkwoord: “Lopen”.
Karel heeft gisteren een nieuwe fiets gekocht.
Karel loopt gisteren een nieuwe fiets gekocht.
Karel loopt is met een t, dus je schrijft heeft ook met een t.
Ik heb gisteren een nieuwe fiets gekocht.
Ik loop gisteren een nieuwe fiets gekocht.
Onderscheid je tussen die twee mensen?
Loop je tussen die twee mensen?
Onderscheiden is het hele werkwoord. De stam van onderscheiden is: “onderscheid”. Als je
het werkwoord vervangt door “lopen”, krijg je loop zonder een t, dus je schrijft die ook niet bij
onderscheid.
Je onderscheidt tussen die twee mensen.
Je loopt tussen die twee mensen.
In dit geval hoor je dus wel een t als je het werkwoord verandert in lopen, daarom schrijf je
die ook.
Zo doe je het dus eigenlijk nooit fout.
2