Thema 1 meer dan lezen (par. 2,3,4,5 en 6)
Tekstverbanden en signaalwoorden (par. 2 en 5)
1. Tekstverbanden
Tekstverbanden zijn de verbanden of relaties die er zijn tussen zinnen of alinea's in een tekst. Ze
geven aan hoe de ideeën in de tekst met elkaar verbonden zijn. Er zijn verschillende soorten
tekstverbanden, zoals:
Opsommend verband: hierbij worden meerdere dingen of ideeën achter elkaar opgesomd.
Signaalwoorden: ten eerste, ook, verder, bovendien, daarnaast.
Voorbeeld: "We gaan deze zomer naar Italië, Spanje en Frankrijk. Daarnaast willen we ook
naar Griekenland."
Tegenstellend verband: hier wordt een tegenstelling tussen twee dingen of ideeën
aangegeven.
Signaalwoorden: maar, daarentegen, echter, toch, enerzijds... anderzijds.
Voorbeeld: "Ze is heel slim, maar ze werkt niet hard genoeg."
Oorzakelijk verband: dit laat zien dat het ene iets veroorzaakt of beïnvloedt het andere.
Signaalwoorden: omdat, doordat, daarom, daardoor, als gevolg van.
Voorbeeld: "Het regende heel hard, daardoor kwamen we te laat op het feest."
Redengevend verband: hierbij wordt aangegeven waarom iets gebeurt.
Signaalwoorden: want, omdat, namelijk.
Voorbeeld: "Ik ga naar huis, want ik voel me niet zo lekker."
Gevolggevend verband: hier wordt het resultaat van iets aangegeven.
Signaalwoorden: dus, daarom, als gevolg daarvan.
Voorbeeld: "Het was slecht weer, dus we besloten thuis te blijven."
Vergelijkend verband: hierbij wordt iets vergeleken met iets anders.
Signaalwoorden: zoals, net als, evenals, evenzo.
Voorbeeld: "Hij is zo slim zoals zijn broer."
Tijd- of chronologisch verband: dit geeft de tijdsvolgorde aan.
Signaalwoorden: eerder, daarna, toen, eerst, ondertussen, daarna.
Voorbeeld: "Eerst gingen we naar de winkel, daarna naar het café."
Doel-middel verband: In een doel-middel verband wordt aangegeven hoe je iets doet om een
Tekstverbanden en signaalwoorden (par. 2 en 5)
1. Tekstverbanden
Tekstverbanden zijn de verbanden of relaties die er zijn tussen zinnen of alinea's in een tekst. Ze
geven aan hoe de ideeën in de tekst met elkaar verbonden zijn. Er zijn verschillende soorten
tekstverbanden, zoals:
Opsommend verband: hierbij worden meerdere dingen of ideeën achter elkaar opgesomd.
Signaalwoorden: ten eerste, ook, verder, bovendien, daarnaast.
Voorbeeld: "We gaan deze zomer naar Italië, Spanje en Frankrijk. Daarnaast willen we ook
naar Griekenland."
Tegenstellend verband: hier wordt een tegenstelling tussen twee dingen of ideeën
aangegeven.
Signaalwoorden: maar, daarentegen, echter, toch, enerzijds... anderzijds.
Voorbeeld: "Ze is heel slim, maar ze werkt niet hard genoeg."
Oorzakelijk verband: dit laat zien dat het ene iets veroorzaakt of beïnvloedt het andere.
Signaalwoorden: omdat, doordat, daarom, daardoor, als gevolg van.
Voorbeeld: "Het regende heel hard, daardoor kwamen we te laat op het feest."
Redengevend verband: hierbij wordt aangegeven waarom iets gebeurt.
Signaalwoorden: want, omdat, namelijk.
Voorbeeld: "Ik ga naar huis, want ik voel me niet zo lekker."
Gevolggevend verband: hier wordt het resultaat van iets aangegeven.
Signaalwoorden: dus, daarom, als gevolg daarvan.
Voorbeeld: "Het was slecht weer, dus we besloten thuis te blijven."
Vergelijkend verband: hierbij wordt iets vergeleken met iets anders.
Signaalwoorden: zoals, net als, evenals, evenzo.
Voorbeeld: "Hij is zo slim zoals zijn broer."
Tijd- of chronologisch verband: dit geeft de tijdsvolgorde aan.
Signaalwoorden: eerder, daarna, toen, eerst, ondertussen, daarna.
Voorbeeld: "Eerst gingen we naar de winkel, daarna naar het café."
Doel-middel verband: In een doel-middel verband wordt aangegeven hoe je iets doet om een