Technische uitrusting en onderhoud_Samenvatting

Technische uitrusting en onderhoud
2 Brandveiligheid
Rook veroorzaakt bij brand de grootste schade en belemmering.
2.1 Inleiding
2.1.1 De oorzaak van brand
Een derde van de branden worden veroorzaakt door technische defecten. De oorzaak is niet noodzakelijk door het
huis maar wat de bewoner uitvoert.
Grootste brandoorzaak is de droogkast.
2.1.2 Wat is brand
Brand is in het algemeen een ongewenste verbanding met vuur. Het is een oxidatierectie
waarbij voldoende warmte vrij komt om het proces is stand te houden. Brand ontstaat als
het mengsel van gassen en zuurstof ontsteekt. Door de vrijgekomen warmte gaan steeds
meer stoffen over in asvorm waardoor de brand tot stand blijft komen en uitbreidt.
Brand is een ongewilde verbranding waarbij brandbare stof + zuurstof + energie in een
goede verhouding bij elkaar samenkomen.
2.1.3 Gevaar van rook
Rook is een gasvormig en dampvormige verbrandingsproducten, giftige gassen, de vaste en vloeibare bestanddelen
C en teer. Door de hoge T van de rook zorgt deze voor de verdere ontwikkeling van de brand.
Rook veroorzaakt schade aan de gezondheid en materiële schade. Rookvergiftiging is de voornaamste doodsoorzaak.
Kleine branden kunnen al grote rookschade veroorzaken. Het verwijderen van het roet, is vaak duur en kan een
gebouw lang onbruikbaar maken. De hoge T van rook veroorzaakt smelten van kunststoffen.
2.2 Brandklassen
Er zijn 4 soorten brandklassen.
Klasse A: vaste stoffen
 Papier, karton, kolen, textiel…
Klasse B: vloeistoffen
 Benzine, alcohol, teer, vetten…
Klasse C: gassen
 Aardgas, methaan, propaan, butaan…
Klasse D: metalen:
 Mg, Al, Na, Ti
Klasse E: elektriciteit  geen erkende klasse
Klasse F: Vetten




Pagina 1 van 44

,2.3 Brandwerendheid
Brandwerendheid geeft aan hoe goed een bouwcomponent voor een bepaalde tijdsduur het vuur kan tegenhouden
en voorkomen dat het van de ene ruimte naar de andere overgaat.
Brandwerendheid is een belangrijke eigenschap.
Basiscriteria om de brandwerendheid te bepalen:
 Draagvermogen R: structurele stabiliteit van het gebouw
 Vlamdichtheid E: bescherming tegen brandoverslag
 Temperatuur isolatie I: temperatuur aan de niet-opgewarmde zijde laag houden uitgedrukt in
minuten.
 REI 45: Een product dat 45min. lang aan al deze criteria voldoet.
2.4 Fase bij brand
2.4.1 Initiatiestadium
Eerste stadium, de ontsteking van het materiaal dat het eerste gaat branden. Daaraan vooraf gaat nog het
opwarmen en thermische ontleding. Een smeulbrand kan uren in beslag nemen.
2.4.2 Ontwikkelingsstadium
De ontwikkeling van de brand wordt bepaald door de eigenschappen van de brandstof.
Vlamoverslag (Flash-over)
De overgang van een zicht ontwikkelde brand naar een volledig ontwikkelde brand waaraan de brandbare
onderdelen in de ruimte deelnemen. Boven een T van 300°C beginnen brandbare materialen die nog niet bij de
brand betrokken waren ook te ontleden.
Als de temperatuur nog verder stijgt komt met tot een temperatuur van zelfontbranding waarbij er zonder
ontstekingsbron ook kan ontbranden. Hierbij ontstaat een kettingreactie van ontbrandingen.
De temperatuur waarbij brandoverslag kan optreden van 300°C tot 650°C.
Vlamterugslag (Backdraft)
Er komen gasvormige brandbare ontledingsproducten vrij, die door zuurstofgebrek niet kunnen verbranden. Dit kan
aanleiding zijn voor onverwachte explosieve uitbreiding van een brand.
2.4.3 Volledig ontwikkelde brand
Warmteafgifte van de brand is het grootste. Door de hoge temperatuur worden er dikwijls meer
ontledingsproducten gevormd dan er met de aanwezige zuurstof kunnen worden verbrand. De snelheid van de
verbranding wordt vooral de toevoer van verse lucht bepaald.
2.4.4 Doofperiode
De productie van ontledingsproducten minderen. Het brandbeeld zal in deze periode steeds meer worden bepaald
door de resterende brandstoffen en de temperatuur in de ruimte.
2.5 Brandblusmiddelen
2.5.1 Principes
Er moet 1 van elementen, brandstof, energiebron of zuurstof weg genomen worden om de brand te doen
ophouden.
 Wegenemen brandstof
 Wegnemen zuurstof: brand gaat verstikken en doven
 Wegnemen van energiebronnen: brandstof wordt afgekoeld als de temperatuur lager ligt dan de
ontvlammingstemperatuur, dan stopt de verbranding.


Pagina 2 van 44

,Pagina 3 van 44

, 2.5.2 Primaire blusmiddelen
Primaire blusmiddelen:
 Blusdeken
 Poederblusser
 Co2 blusser
 Schuimblusser
 Brandhaspel
 Vaste blusinstallaties
Blusdeken:
Blusdeken is een doek vervaardigd uit brandbaar materiaal
Poederblusser:
Onder druk ABC poeder vormt een dikke wolk. Het poeder ontbindt zich bij contact met het vuur in koolzuur en
waterdamp, hierdoor wordt aanwezige lucht verdund dat de vlammen verstikken. Bij gebruik is een grondige en dure
reiniging van de omgeving nodig
 klasse A, B, C en E
CO2 blussers
Laat geen sporen na, gebruikt voor het blussen van branden met kwetsbare meet- en controleapparatuur.
Koolstofdioxide zit in een metalen fles onder hoge druk en komt vrij. De temperatuur van de vrijgekomen gas daalt
tot -78°C. Kan vrieswonden veroorzaken.
 Klasse A, B, C en E
Schuimblusser:
Blussen met schuim, 5 jaar bruikbaar.
 Klasse A, B en E
Brandhaspel:
Steeds met water. De haspel is een lengte van 20m tot 30m. De brandslangen zijn aangesloten op de waterleiding.
Water heeft een sterk afkoelingseffect0
 Klasse A
Gebonden straal: voor branden met grote warmtestraling, moeilijk te benaderen.
Vernevelde straal: niet voor grote branden, verneveling zorgt voor een verstikkende effect van de brand.
Vaste blusinstallatie
Sprinklers behoren tot de automatische blusinstallaties met water en is het meeste automatische blussysteem. Ze
bieden detectie en verstuiven water boven de vuurhaard, uitbreiding wordt beperkt.
De sprinkler is opgebouwd uit een smeltloodje die bij brand smelt en daardoor het water onder druk wordt
vrijgelaten. Zorgt voor het blussen van de eerste fase van de brand.




Pagina 4 van 44