1 Inleiding
Allergie = ongewenste reactie van het lichaam na een normale innamen van een veilig LM ->
immuunsysteem gaat een voedingsstof interpreteren als een gevaarlijke stof die bestreden moet
worden
- Aversie
- VO (voedselovergevoeligheid)
- Niet-immunologisch
- Metabool defect
- Pseudo allergische reactie (PAR)
- Immunologisch (= voedselallergie)
- IgE gemedieerd
- Niet-IgE gemedieerd
2 Menselijk afweersysteem
2.1 Immuunsysteem
Immuunsysteem:
- A-afweer (= aangeboren) -> onmiddellijke respons, minder efficiënt en aspecifiek (= tegen
meerdere AG’s)
- V-afweer (= verworven) -> tegen 1 bepaald Ag, meer tijd nodig en ontwikkelen specifieke
Ig’s/BCR’s/TCR’s
Functies afweersysteem:
- Infectieherkenning = witte bloedcellen van A-afweer en lymfocyten van V-afweer
- Infectiebestrijding
- Fysische barrières (bv: huid, slijmvliezen)
- Chemische barrières (bv: lysozym in ogen, maagzuur)
- Biologische barrières (bv: flora op de huid)
- Self-regulatie = lichaamseigen cellen onder controle houden en zo eigen organisme
beschermen tegen schade (probleem bij allergie)
- Geheugen = sterkere reactie van het immuunsysteem bij herhaald contact met
antigen/allergeen (enkel door B/T lymfocyten = V-afweer)
Werkingsprincipes afweersysteem:
- Infectanten activeren A-afweer en induceren een ontstekingsreactie -> complement systeem
- Activatie van gespecialiseerde APC’s (= V-afweer)
,2.2 Bloedhistologie
Bloed:
- 55% plasma
- Opgeloste stoffen = vitamines, mineralen & glucose
- Serum met stolfactoren (bv: fibrinogeen)
- Water
- 45% cellen + vaste stof
F = fagocyterend vermogen
- 44% rode bloedcellen = transport O2 (capaciteit om cellen te eten)
- 0,1% bloedplaatjes = bloedstelping H = histaminogeen (signaal wd
- 0,9% witte bloedcellen ontstekkingsreactie start)
B = bloed
- 70% polynucleaire granulocyten W = weefsel
- Neutrofielen = F + B + M + A L = lymfoïde lijn
M = myeloïde lijn
- Eosinofielen = F + B + M + A
A = A-afweer
- Basofielen = F + H + B + M + A V = V-afweer
- 30% mononucleaire agranulocyten
- Monocyten = F + B + M + A
- Macrofagen = F + W + M + A -> induceren ontstekingsreactie
- Mestcellen = H + W + M + A
- B-cellen = L + V
- T-cellen = L + V
- NK-cellen (= natural killer) = L + A -> niet Ag specifiek ; doden virus-
geïnfecteerde cellen en tumors
2.2.1 Werkingsprincipe 2: activatie van gespecialiseerde APC’s
Alle bloedcellen ontstaan uit pluripotente hematopoietische stamcellen in beenmerg -> kunnen 2
types stamcellen vormen:
- Lymfoïde lijn
- Myeloïde lijn
-> dendritische cellen = fagocyten die bacteriën opnemen + afbreken -> verplaatsen
naar lymfeknopen -> APC (= antigen-presenting cel) die T-cellen activeert door Ag te
presenteren aan immuuncellen (bv: T-cel) -> initiëren immuunrespons
,
Allergie = ongewenste reactie van het lichaam na een normale innamen van een veilig LM ->
immuunsysteem gaat een voedingsstof interpreteren als een gevaarlijke stof die bestreden moet
worden
- Aversie
- VO (voedselovergevoeligheid)
- Niet-immunologisch
- Metabool defect
- Pseudo allergische reactie (PAR)
- Immunologisch (= voedselallergie)
- IgE gemedieerd
- Niet-IgE gemedieerd
2 Menselijk afweersysteem
2.1 Immuunsysteem
Immuunsysteem:
- A-afweer (= aangeboren) -> onmiddellijke respons, minder efficiënt en aspecifiek (= tegen
meerdere AG’s)
- V-afweer (= verworven) -> tegen 1 bepaald Ag, meer tijd nodig en ontwikkelen specifieke
Ig’s/BCR’s/TCR’s
Functies afweersysteem:
- Infectieherkenning = witte bloedcellen van A-afweer en lymfocyten van V-afweer
- Infectiebestrijding
- Fysische barrières (bv: huid, slijmvliezen)
- Chemische barrières (bv: lysozym in ogen, maagzuur)
- Biologische barrières (bv: flora op de huid)
- Self-regulatie = lichaamseigen cellen onder controle houden en zo eigen organisme
beschermen tegen schade (probleem bij allergie)
- Geheugen = sterkere reactie van het immuunsysteem bij herhaald contact met
antigen/allergeen (enkel door B/T lymfocyten = V-afweer)
Werkingsprincipes afweersysteem:
- Infectanten activeren A-afweer en induceren een ontstekingsreactie -> complement systeem
- Activatie van gespecialiseerde APC’s (= V-afweer)
,2.2 Bloedhistologie
Bloed:
- 55% plasma
- Opgeloste stoffen = vitamines, mineralen & glucose
- Serum met stolfactoren (bv: fibrinogeen)
- Water
- 45% cellen + vaste stof
F = fagocyterend vermogen
- 44% rode bloedcellen = transport O2 (capaciteit om cellen te eten)
- 0,1% bloedplaatjes = bloedstelping H = histaminogeen (signaal wd
- 0,9% witte bloedcellen ontstekkingsreactie start)
B = bloed
- 70% polynucleaire granulocyten W = weefsel
- Neutrofielen = F + B + M + A L = lymfoïde lijn
M = myeloïde lijn
- Eosinofielen = F + B + M + A
A = A-afweer
- Basofielen = F + H + B + M + A V = V-afweer
- 30% mononucleaire agranulocyten
- Monocyten = F + B + M + A
- Macrofagen = F + W + M + A -> induceren ontstekingsreactie
- Mestcellen = H + W + M + A
- B-cellen = L + V
- T-cellen = L + V
- NK-cellen (= natural killer) = L + A -> niet Ag specifiek ; doden virus-
geïnfecteerde cellen en tumors
2.2.1 Werkingsprincipe 2: activatie van gespecialiseerde APC’s
Alle bloedcellen ontstaan uit pluripotente hematopoietische stamcellen in beenmerg -> kunnen 2
types stamcellen vormen:
- Lymfoïde lijn
- Myeloïde lijn
-> dendritische cellen = fagocyten die bacteriën opnemen + afbreken -> verplaatsen
naar lymfeknopen -> APC (= antigen-presenting cel) die T-cellen activeert door Ag te
presenteren aan immuuncellen (bv: T-cel) -> initiëren immuunrespons
,