Mogelijke examenvragen Plichtenleer en Ethisch Handelen
40 vragen met 4 meerkeuzemogelijkheden – Koen Van Damme
Hoofdstuk 1: Ethiek en Moraal
1. Wat is het belangrijkste onderscheid tussen ethiek en moraal?
o A. Ethiek is de studie van kunst en schoonheid, terwijl moraal zich richt op
goed en fout.
o B. Ethiek is de systematische reflectie over moraal, terwijl moraal de
praktische toepassing van morele waarden en normen is.
o C. Ethiek is persoonsgebonden en cultureel bepaald, terwijl moraal universeel
en onveranderlijk is.
o D. Ethiek houdt zich bezig met wettelijke normen, terwijl moraal zich richt op
sociale normen.
o Antwoord: B
2. Wat bedoelde Immanuel Kant met de 'categorische imperatief'?
o A. Handelingen moeten altijd gebaseerd zijn op persoonlijke voorkeuren.
o B. Handelingen moeten gebaseerd zijn op wetten die men zichzelf oplegt en
die altijd universeel toepasbaar zijn.
o C. Handelingen moeten altijd gericht zijn op het maximaliseren van geluk.
o D. Handelingen moeten altijd voldoen aan de wensen van de meerderheid.
o Antwoord: B
3. Welke filosoof wordt beschouwd als de grondlegger van de ethiek?
o A. Plato
o B. Socrates
o C. Aristoteles
o D. Jeremy Bentham
o Antwoord: B
4. Wat is het verschil tussen beschrijvende en normatieve ethiek?
o A. Beschrijvende ethiek stelt normen op, terwijl normatieve ethiek moreel
gedrag beschrijft.
o B. Beschrijvende ethiek beschrijft feitelijke waarden en normen, terwijl
normatieve ethiek voorschrijft welke normen gevolgd moeten worden.
o C. Beschrijvende ethiek richt zich op persoonlijke voorkeuren, terwijl
normatieve ethiek universele wetten volgt.
, o D. Beschrijvende ethiek is gebaseerd op wettelijke normen, terwijl normatieve
ethiek gebaseerd is op persoonlijke waarden.
o Antwoord: B
5. Hoe beschrijft Jeurissen ethisch handelen?
o A. Handelen volgens de wetten van een samenleving.
o B. Handelen dat in overeenstemming is met de waarden en normen waaraan
we onszelf en anderen in redelijkheid gehouden achten.
o C. Handelen dat gericht is op het maximaliseren van persoonlijk gewin.
o D. Handelen dat altijd gebaseerd is op emotionele reacties.
o Antwoord: B
Hoofdstuk 2: Ethische Theorieën
6. Wat houdt de deugdenethiek van Aristoteles in?
o A. Handelen gebaseerd op de maximale uitkomst van geluk.
o B. Handelen volgens vaste regels en plichten.
o C. Handelen volgens deugden die leiden tot een goed en gelukkig leven.
o D. Handelen volgens de wensen van de meerderheid.
o Antwoord: C
7. Welke kritiek heeft Michael J. Sandel op het utilitarisme?
o A. Het houdt geen rekening met de rechten van individuen.
o B. Het is te abstract en ver van de werkelijkheid.
o C. Het richt zich te veel op de intenties van handelingen.
o D. Het is gebaseerd op emotionele reacties.
o Antwoord: A
8. Wat is het uitgangspunt van het consequentialisme?
o A. Handelingen zijn ethisch juist als ze gebaseerd zijn op deugden.
o B. Handelingen zijn ethisch juist als ze voldoen aan universele wetten.
o C. Handelingen zijn ethisch juist als de gevolgen even goed of beter zijn dan
andere mogelijke handelingen.
o D. Handelingen zijn ethisch juist als ze gebaseerd zijn op persoonlijke
voorkeuren.
o Antwoord: C
40 vragen met 4 meerkeuzemogelijkheden – Koen Van Damme
Hoofdstuk 1: Ethiek en Moraal
1. Wat is het belangrijkste onderscheid tussen ethiek en moraal?
o A. Ethiek is de studie van kunst en schoonheid, terwijl moraal zich richt op
goed en fout.
o B. Ethiek is de systematische reflectie over moraal, terwijl moraal de
praktische toepassing van morele waarden en normen is.
o C. Ethiek is persoonsgebonden en cultureel bepaald, terwijl moraal universeel
en onveranderlijk is.
o D. Ethiek houdt zich bezig met wettelijke normen, terwijl moraal zich richt op
sociale normen.
o Antwoord: B
2. Wat bedoelde Immanuel Kant met de 'categorische imperatief'?
o A. Handelingen moeten altijd gebaseerd zijn op persoonlijke voorkeuren.
o B. Handelingen moeten gebaseerd zijn op wetten die men zichzelf oplegt en
die altijd universeel toepasbaar zijn.
o C. Handelingen moeten altijd gericht zijn op het maximaliseren van geluk.
o D. Handelingen moeten altijd voldoen aan de wensen van de meerderheid.
o Antwoord: B
3. Welke filosoof wordt beschouwd als de grondlegger van de ethiek?
o A. Plato
o B. Socrates
o C. Aristoteles
o D. Jeremy Bentham
o Antwoord: B
4. Wat is het verschil tussen beschrijvende en normatieve ethiek?
o A. Beschrijvende ethiek stelt normen op, terwijl normatieve ethiek moreel
gedrag beschrijft.
o B. Beschrijvende ethiek beschrijft feitelijke waarden en normen, terwijl
normatieve ethiek voorschrijft welke normen gevolgd moeten worden.
o C. Beschrijvende ethiek richt zich op persoonlijke voorkeuren, terwijl
normatieve ethiek universele wetten volgt.
, o D. Beschrijvende ethiek is gebaseerd op wettelijke normen, terwijl normatieve
ethiek gebaseerd is op persoonlijke waarden.
o Antwoord: B
5. Hoe beschrijft Jeurissen ethisch handelen?
o A. Handelen volgens de wetten van een samenleving.
o B. Handelen dat in overeenstemming is met de waarden en normen waaraan
we onszelf en anderen in redelijkheid gehouden achten.
o C. Handelen dat gericht is op het maximaliseren van persoonlijk gewin.
o D. Handelen dat altijd gebaseerd is op emotionele reacties.
o Antwoord: B
Hoofdstuk 2: Ethische Theorieën
6. Wat houdt de deugdenethiek van Aristoteles in?
o A. Handelen gebaseerd op de maximale uitkomst van geluk.
o B. Handelen volgens vaste regels en plichten.
o C. Handelen volgens deugden die leiden tot een goed en gelukkig leven.
o D. Handelen volgens de wensen van de meerderheid.
o Antwoord: C
7. Welke kritiek heeft Michael J. Sandel op het utilitarisme?
o A. Het houdt geen rekening met de rechten van individuen.
o B. Het is te abstract en ver van de werkelijkheid.
o C. Het richt zich te veel op de intenties van handelingen.
o D. Het is gebaseerd op emotionele reacties.
o Antwoord: A
8. Wat is het uitgangspunt van het consequentialisme?
o A. Handelingen zijn ethisch juist als ze gebaseerd zijn op deugden.
o B. Handelingen zijn ethisch juist als ze voldoen aan universele wetten.
o C. Handelingen zijn ethisch juist als de gevolgen even goed of beter zijn dan
andere mogelijke handelingen.
o D. Handelingen zijn ethisch juist als ze gebaseerd zijn op persoonlijke
voorkeuren.
o Antwoord: C