BACTERIOLOGIE EN SEROLOGIE
DEEL 3 : VIRUSSEN
Lector. Vanhentenrijk Chris
Academiejaar
2024 - 2025
,IN HOUD
1. Inleiding ................................................................................................................................................................ 2
2. Virale diaree.......................................................................................................................................................... 8
3. Virale luchtweginfecties ..................................................................................................................................... 11
4. Herpesvirussen ................................................................................................................................................... 17
5. Hepatitis virussen ............................................................................................................................................... 22
6. Virale kinderziekten ............................................................................................................................................ 27
7. HIV ...................................................................................................................................................................... 32
8. Virale meningitis en encefalitis........................................................................................................................... 35
9. Overige virussen ................................................................................................................................................. 38
1
Moons N
,1. IN LEIDING
1.1 EIGENSCH A PPEN VA N VI RUSSEN
• Zeer klein → 10 – 300 nm = kleiner dan bacteriën
• Obligaat intracellulair → Hebben eigen nucleïnezuur, maar GEEN eiwit-synthetiserend apparaat
• 1 type nucleïnezuur → Zijn of RNA of DNA
1.2 BO UW VAN VIRUSSE N
Zeer eenvoudige structuur :
• Nucleïnezuur omgeven door eiwitmantel (= capside) opgebouwd uit capsomeren*
• Soms envelop = lipoproteïnen
*Capsomeren kunnen op verschillende manieren liggen
→ zal sterkte van de mantel bepalen
Mogelijke examenvraag
Welk virus is het sterkste en meest levensvatbaar?
→ Naakt zijn het sterkste
→ Envelop gaan het meest gevoelig zijn
1.3 VIRUSC LASSI FICATI E
Gaan kijken obv wat ze verwekken → Niet via classificatie = niet kennen
Extra : classificatie op basis van
• Envelop
• Capside
• Genoom
1.4 VIRALE RE PLI CATIE CYC LUS
1. Adsorptie van virus aan celmembraan
a. Door binding aan cellulaire receptoren
2. Binnendringen in de cel
a. Door versmelting met celmembraan van de cel (virussen MET envelop)
b. Door vorming endosoom (naakte virussen)
c. Via specifieke receptoren (HIV-virus door binding op CCR5-receptoren)
3. Ontmanteling van het virusnucleïnezuur
a. Capside wordt stuk gemaakt door bv. pH-verandering → virusnucleïnezuur komt vrij in cel
4. Synthese van <<vroege>> eiwitten
5. Replicatie van nucleïnezuur (DNA/RNA)
6. Synthese van <<late>> eiwitten
7. Assemblage van virionen
a. Nucleïnezuur wordt omhuld met capside
8. Vrijkomen uit de cel
a. Of door budding + virus omgeven door envelop
b. Of door cytolyse (naakte virussen)
2
Moons N
, Mogelijke aangrijpingspunten anti-virale middelen
• Binnendringen van het virus
• Replicatie van virale nucleïnezuren
• Synthese van virale eiwitten
• Assemblage van virionen
• Vrijzetting van nieuwe virionen
1.5 LABO RATO RIUMDIAGNO STIE K
• Rechtstreekse diagnose → aantonen van het virus zelf
• Onrechtstreekse diagnose → aantonen van immuunrespons = opsporen specifieke As
1.5. 1 REC HTSTRE E KSE DIA GNO SE
• Elektronenmicroscoop
• Virusisolatie door kweek
• Antigeen detectie = viraal Ag
• Genoomdetectie = DNA of RNA
ELEKTRONENMICROSCOPIE
Belangrijk bij een eerste benadering : ontdekking van Ebola, …
Voordelen Nadelen
• Detecteert alle virussen • Veel ervaring vereist
• Lage werkingskost • Lage gevoeligheid
• Hoge investeringskost
➔ Niet gebruikt in routine laboratoria
VIRUSISOLATIE DOOR KWEEK
Virussen = obligatoir intracellulair
→ Levende cellen zijn noodzakelijk voor vermenigvuldiging
• Proefdieren
• Bebroede kippeneieren
• Celkweek (= cellijnen, weefslecultuur)
Gaan van een weefsel cellen naar 1 laag levende cellen
→ Proces soms opnieuw om cellen levend te houden
1. Weefsel behandelen met trypsine = vallen uiteen
2. Geschikt voedingsmedium
3. Cellen zakken + hechten = monolayer
Cellijn = levende cellen welke aangelegd worden op de binnenwand van steriele glazen of plastieken fles/buis
→ afkomstig van dierlijke of menselijke cellen
Welke weefsels gebruiken we?
• Gezond weefsel = primaire cellijn → gaat 3-4x verder vermenigvuldigen
• Fibroblasten = diploïde cellijn → 40x trypsine gebruiken (niet ongelimiteerd)
• Kankerweefsel = continue cellijn → gaat blijven groeien/ ongelimiteerd delen (Vb. HELA cellijn)
3
Moons N
DEEL 3 : VIRUSSEN
Lector. Vanhentenrijk Chris
Academiejaar
2024 - 2025
,IN HOUD
1. Inleiding ................................................................................................................................................................ 2
2. Virale diaree.......................................................................................................................................................... 8
3. Virale luchtweginfecties ..................................................................................................................................... 11
4. Herpesvirussen ................................................................................................................................................... 17
5. Hepatitis virussen ............................................................................................................................................... 22
6. Virale kinderziekten ............................................................................................................................................ 27
7. HIV ...................................................................................................................................................................... 32
8. Virale meningitis en encefalitis........................................................................................................................... 35
9. Overige virussen ................................................................................................................................................. 38
1
Moons N
,1. IN LEIDING
1.1 EIGENSCH A PPEN VA N VI RUSSEN
• Zeer klein → 10 – 300 nm = kleiner dan bacteriën
• Obligaat intracellulair → Hebben eigen nucleïnezuur, maar GEEN eiwit-synthetiserend apparaat
• 1 type nucleïnezuur → Zijn of RNA of DNA
1.2 BO UW VAN VIRUSSE N
Zeer eenvoudige structuur :
• Nucleïnezuur omgeven door eiwitmantel (= capside) opgebouwd uit capsomeren*
• Soms envelop = lipoproteïnen
*Capsomeren kunnen op verschillende manieren liggen
→ zal sterkte van de mantel bepalen
Mogelijke examenvraag
Welk virus is het sterkste en meest levensvatbaar?
→ Naakt zijn het sterkste
→ Envelop gaan het meest gevoelig zijn
1.3 VIRUSC LASSI FICATI E
Gaan kijken obv wat ze verwekken → Niet via classificatie = niet kennen
Extra : classificatie op basis van
• Envelop
• Capside
• Genoom
1.4 VIRALE RE PLI CATIE CYC LUS
1. Adsorptie van virus aan celmembraan
a. Door binding aan cellulaire receptoren
2. Binnendringen in de cel
a. Door versmelting met celmembraan van de cel (virussen MET envelop)
b. Door vorming endosoom (naakte virussen)
c. Via specifieke receptoren (HIV-virus door binding op CCR5-receptoren)
3. Ontmanteling van het virusnucleïnezuur
a. Capside wordt stuk gemaakt door bv. pH-verandering → virusnucleïnezuur komt vrij in cel
4. Synthese van <<vroege>> eiwitten
5. Replicatie van nucleïnezuur (DNA/RNA)
6. Synthese van <<late>> eiwitten
7. Assemblage van virionen
a. Nucleïnezuur wordt omhuld met capside
8. Vrijkomen uit de cel
a. Of door budding + virus omgeven door envelop
b. Of door cytolyse (naakte virussen)
2
Moons N
, Mogelijke aangrijpingspunten anti-virale middelen
• Binnendringen van het virus
• Replicatie van virale nucleïnezuren
• Synthese van virale eiwitten
• Assemblage van virionen
• Vrijzetting van nieuwe virionen
1.5 LABO RATO RIUMDIAGNO STIE K
• Rechtstreekse diagnose → aantonen van het virus zelf
• Onrechtstreekse diagnose → aantonen van immuunrespons = opsporen specifieke As
1.5. 1 REC HTSTRE E KSE DIA GNO SE
• Elektronenmicroscoop
• Virusisolatie door kweek
• Antigeen detectie = viraal Ag
• Genoomdetectie = DNA of RNA
ELEKTRONENMICROSCOPIE
Belangrijk bij een eerste benadering : ontdekking van Ebola, …
Voordelen Nadelen
• Detecteert alle virussen • Veel ervaring vereist
• Lage werkingskost • Lage gevoeligheid
• Hoge investeringskost
➔ Niet gebruikt in routine laboratoria
VIRUSISOLATIE DOOR KWEEK
Virussen = obligatoir intracellulair
→ Levende cellen zijn noodzakelijk voor vermenigvuldiging
• Proefdieren
• Bebroede kippeneieren
• Celkweek (= cellijnen, weefslecultuur)
Gaan van een weefsel cellen naar 1 laag levende cellen
→ Proces soms opnieuw om cellen levend te houden
1. Weefsel behandelen met trypsine = vallen uiteen
2. Geschikt voedingsmedium
3. Cellen zakken + hechten = monolayer
Cellijn = levende cellen welke aangelegd worden op de binnenwand van steriele glazen of plastieken fles/buis
→ afkomstig van dierlijke of menselijke cellen
Welke weefsels gebruiken we?
• Gezond weefsel = primaire cellijn → gaat 3-4x verder vermenigvuldigen
• Fibroblasten = diploïde cellijn → 40x trypsine gebruiken (niet ongelimiteerd)
• Kankerweefsel = continue cellijn → gaat blijven groeien/ ongelimiteerd delen (Vb. HELA cellijn)
3
Moons N