Klinische bewegingsanalyse
Schouder
Inleiding
Normaal eindgevoel bij passieve bewegingen: ligamentair
Art. Humeri (= art. glenohumeralis)
Doordat de humerus een lang botstuk is zal het een grote krachtarm kunnen genereren.
Humeruskop:
● 130° geïnclineerd ten opzicht van de diafyse van de humerus
● 30° dorsaalwaarts gericht
● Algemene oriëntatie: mediaal, dorsaal en craniaal
Cavitas glenoidalis: lateraal, ventraal en craniaal gericht → labrum glenoidale zorgt voor betere
congruentie, maar zelfs deze toevoeging is nog niet voldoende
→ Deze discongruentie wordt opgevangen door het gewrichtskapsel, het labrum,
rotatorenmanchet, de koppen van de M. Biceps Brachii en M. Triceps Brachii
Als we kijken naar de oriëntatie van de gewrichtsvlakken kunnen we de anteflexie en retroflexie
als een zuivere beweging beschouwen. Als we de loodlijn in het raakvlak van de facies art.
scapulae als rotatie-as nemen ipv de sagittale vlak. Als we de beweging toch beschouwen in het
sagittale vlak, dan is de anteflexie een combinatie van anteflexie, een abductiecomponent en een
exorotatiecomponent
Abductie kunnen we eenvoudig voorstellen als een rolbeweging van humeruskop naar craniaal, en
een glijbeweging naar caudaal
Als we onze arm tegen ons lichaam houden is een verdere zuivere adductie niet mogelijk, daarom
dat dit gecombineerd wordt met een retroflexie of anteflexie
Exorotatie is mogelijk door een rolbeweging naar dorsaal en een glijbeweging naar ventraal
,Factoren die verantwoordelijk zijn voor het behoud van voldoende stabiliteit:
De gewrichtsvlakken: te grote afwijkingen van de normale waarden heeft een kleiner articulerend
gewrichtsoppervlak tot gevolg en instabiliteit is een logisch gevolg. Predisponerende factoren voor
instabiliteit zijn bijvoorbeeld een afwijking in oriëntatie van de gewrichtsvlakken
Closed packed position: maximale abductie, exorotatie
Rustpositie: 60° abductie en 60° anteflexie
Het labrum: dit is niet enkel voor de stabiliteit van het gewricht, maar dient ook als
aanhechtingsplaats voor de rotatorcuffspieren
Bankart laesie = scheur ter hoogte van anterieur deel van het labrum
Hill-Sachs laesie = schouderluxatie gepaard met impactiefractuur van humeruskop aan
posterieure zijde (vaak in combinatie met Bankart laesie) → hierdoor is er een verminderde
congruentie waardoor de humeruskop bij een exorotatiebeweging makkelijker kan roteren (met
labrumscheur als gevolg)
Onderzoek: bij 50 patiënten met recidiverende luxaties en subluxaties blijkt dat 88% van de
Bankart laesies anteroinferieur gelokaliseerd zijn. Posterieure instabiliteit van de schouder gaat
vaak gepaard met een posteroinferieure scheur van het labrum (= Bennett laesie)
, Gewrichtskapsel: dun, met een aantal intracapsulaire verstevigingen
Ligamenten:
● Lig. glenohumerale superius
● Lig. glenohumerale inferius
● Lig. glenohumerale medium (kan ontbreken waardoor de kans op anterieure (sub)luxatie
groter wordt)
○ De aanhechtingsplaats van dit ligament kan ook variëren, in 77% van de gevallen is de
aanhechting direct ventraal van het labrum gesitueerd. Als de insertie meer in de
richting van de processus coracoideus is gesitueerd, vergroot de kans op instabiliteit
Versterkingen:
● Anterieure zijde: ligamenten, insertiepees M. Subscapularis
● Posterieure zijde: pezen van M. Teres minor en Infraspinatus
Rotatorenmanchet: M. Infraspinatus, M. Teres minor, M. Supraspinatus, M. Subscapularis
De pezen van de rotatorcuff verzekeren de verwezenlijking van de glijcomponenten tijdens de
verschillende bewegingen in het art. glenohumeralis → zorgt voor voorkomen van afrollen voorbij
de rand van de cavitas en de bijkomende luxatie
Schouderabductie: spieren van de rotatorenmanchet zorgen gezamenlijk voor een caudaalwaartse
translatiedruk, hiermee voorkomen ze dat de humerus tegen het acromion wordt getrokken door
spieractie van de M. Deltoideus
De rotatorcuffspieren zullen dus geen bewegingen kunnen starten, ze worden ondersteund door
andere spieren (M. Deltoideus, M. Pectoralis Major,...)
Schouder
Inleiding
Normaal eindgevoel bij passieve bewegingen: ligamentair
Art. Humeri (= art. glenohumeralis)
Doordat de humerus een lang botstuk is zal het een grote krachtarm kunnen genereren.
Humeruskop:
● 130° geïnclineerd ten opzicht van de diafyse van de humerus
● 30° dorsaalwaarts gericht
● Algemene oriëntatie: mediaal, dorsaal en craniaal
Cavitas glenoidalis: lateraal, ventraal en craniaal gericht → labrum glenoidale zorgt voor betere
congruentie, maar zelfs deze toevoeging is nog niet voldoende
→ Deze discongruentie wordt opgevangen door het gewrichtskapsel, het labrum,
rotatorenmanchet, de koppen van de M. Biceps Brachii en M. Triceps Brachii
Als we kijken naar de oriëntatie van de gewrichtsvlakken kunnen we de anteflexie en retroflexie
als een zuivere beweging beschouwen. Als we de loodlijn in het raakvlak van de facies art.
scapulae als rotatie-as nemen ipv de sagittale vlak. Als we de beweging toch beschouwen in het
sagittale vlak, dan is de anteflexie een combinatie van anteflexie, een abductiecomponent en een
exorotatiecomponent
Abductie kunnen we eenvoudig voorstellen als een rolbeweging van humeruskop naar craniaal, en
een glijbeweging naar caudaal
Als we onze arm tegen ons lichaam houden is een verdere zuivere adductie niet mogelijk, daarom
dat dit gecombineerd wordt met een retroflexie of anteflexie
Exorotatie is mogelijk door een rolbeweging naar dorsaal en een glijbeweging naar ventraal
,Factoren die verantwoordelijk zijn voor het behoud van voldoende stabiliteit:
De gewrichtsvlakken: te grote afwijkingen van de normale waarden heeft een kleiner articulerend
gewrichtsoppervlak tot gevolg en instabiliteit is een logisch gevolg. Predisponerende factoren voor
instabiliteit zijn bijvoorbeeld een afwijking in oriëntatie van de gewrichtsvlakken
Closed packed position: maximale abductie, exorotatie
Rustpositie: 60° abductie en 60° anteflexie
Het labrum: dit is niet enkel voor de stabiliteit van het gewricht, maar dient ook als
aanhechtingsplaats voor de rotatorcuffspieren
Bankart laesie = scheur ter hoogte van anterieur deel van het labrum
Hill-Sachs laesie = schouderluxatie gepaard met impactiefractuur van humeruskop aan
posterieure zijde (vaak in combinatie met Bankart laesie) → hierdoor is er een verminderde
congruentie waardoor de humeruskop bij een exorotatiebeweging makkelijker kan roteren (met
labrumscheur als gevolg)
Onderzoek: bij 50 patiënten met recidiverende luxaties en subluxaties blijkt dat 88% van de
Bankart laesies anteroinferieur gelokaliseerd zijn. Posterieure instabiliteit van de schouder gaat
vaak gepaard met een posteroinferieure scheur van het labrum (= Bennett laesie)
, Gewrichtskapsel: dun, met een aantal intracapsulaire verstevigingen
Ligamenten:
● Lig. glenohumerale superius
● Lig. glenohumerale inferius
● Lig. glenohumerale medium (kan ontbreken waardoor de kans op anterieure (sub)luxatie
groter wordt)
○ De aanhechtingsplaats van dit ligament kan ook variëren, in 77% van de gevallen is de
aanhechting direct ventraal van het labrum gesitueerd. Als de insertie meer in de
richting van de processus coracoideus is gesitueerd, vergroot de kans op instabiliteit
Versterkingen:
● Anterieure zijde: ligamenten, insertiepees M. Subscapularis
● Posterieure zijde: pezen van M. Teres minor en Infraspinatus
Rotatorenmanchet: M. Infraspinatus, M. Teres minor, M. Supraspinatus, M. Subscapularis
De pezen van de rotatorcuff verzekeren de verwezenlijking van de glijcomponenten tijdens de
verschillende bewegingen in het art. glenohumeralis → zorgt voor voorkomen van afrollen voorbij
de rand van de cavitas en de bijkomende luxatie
Schouderabductie: spieren van de rotatorenmanchet zorgen gezamenlijk voor een caudaalwaartse
translatiedruk, hiermee voorkomen ze dat de humerus tegen het acromion wordt getrokken door
spieractie van de M. Deltoideus
De rotatorcuffspieren zullen dus geen bewegingen kunnen starten, ze worden ondersteund door
andere spieren (M. Deltoideus, M. Pectoralis Major,...)