H1: Het Vlaamse onderwijsbeleid
Onderwijs = gedeelde verantwoordelijkheid
“Het onderwijs is vrij” scholen mogen worden opgericht zonder enige
binding met de overheid, door elke Belg.
= Onbeperkte vrijheid tot in richten onderwijs.
“Wie mag onderwijs inrichten?” -> zorgde voor de schoolstrijden
in 1958 kwam het schoolpact:
Belangrijkste principe -> vrije schoolkeuze van de ouders
Bepalingen in het schoolpact:
- staat heeft recht en plicht om rijksscholen op te richten waar er behoefte aan
bestaat
- provincies en gemeenten kunnen ook scholen oprichten en rekenen op
subsidiëring
- ruimere subsidiëring in het vrij onderwijs (doorgaans katholiek)
Werkingsmiddelen:
In 2009 volgende aanpassingen:
- Gelijke subsidiëring voor de verschillende onderwijsnetten.
- Bij verdeling middelen worden de ‘objectieve verschillen’ betrokken.
- Het financieringsmechanisme is gebaseerd op een selectie van kenmerken
van leerlingen en scholen.
4 sociale kenmerken van leerlingen: (SES = sociaal- economische en culturele
milieu)
Basis financiering per kind:
1. Opleidingsniveau moeder
=> culturele bagage en sociaal kapitaal
2. Ontvangen van schooltoelage ( te maken met inkomen)
=> financiële draagkracht
3. Thuistaal verschilt van instructietaal
=> cultureel en taalkundig kapitaal
4. Schoolse achterstand in de wijk
=> sociaal kapitaal van het gezin van de leerling
Doel van deze financiering:
- Sociale mix vergroten
- Kwaliteitsvol onderwijs voor alle kinderen
Voor 2009 was een kleuter (0,8) minder waard als een lager school kind (1).
-> in 2009 is er een gelijkschakeling tussen beide onderwijsniveaus.
Onderwijs = gedeelde verantwoordelijkheid
“Het onderwijs is vrij” scholen mogen worden opgericht zonder enige
binding met de overheid, door elke Belg.
= Onbeperkte vrijheid tot in richten onderwijs.
“Wie mag onderwijs inrichten?” -> zorgde voor de schoolstrijden
in 1958 kwam het schoolpact:
Belangrijkste principe -> vrije schoolkeuze van de ouders
Bepalingen in het schoolpact:
- staat heeft recht en plicht om rijksscholen op te richten waar er behoefte aan
bestaat
- provincies en gemeenten kunnen ook scholen oprichten en rekenen op
subsidiëring
- ruimere subsidiëring in het vrij onderwijs (doorgaans katholiek)
Werkingsmiddelen:
In 2009 volgende aanpassingen:
- Gelijke subsidiëring voor de verschillende onderwijsnetten.
- Bij verdeling middelen worden de ‘objectieve verschillen’ betrokken.
- Het financieringsmechanisme is gebaseerd op een selectie van kenmerken
van leerlingen en scholen.
4 sociale kenmerken van leerlingen: (SES = sociaal- economische en culturele
milieu)
Basis financiering per kind:
1. Opleidingsniveau moeder
=> culturele bagage en sociaal kapitaal
2. Ontvangen van schooltoelage ( te maken met inkomen)
=> financiële draagkracht
3. Thuistaal verschilt van instructietaal
=> cultureel en taalkundig kapitaal
4. Schoolse achterstand in de wijk
=> sociaal kapitaal van het gezin van de leerling
Doel van deze financiering:
- Sociale mix vergroten
- Kwaliteitsvol onderwijs voor alle kinderen
Voor 2009 was een kleuter (0,8) minder waard als een lager school kind (1).
-> in 2009 is er een gelijkschakeling tussen beide onderwijsniveaus.