1. Fundamentele bewegingsvaardigheden
1.1 Inleiding
Fundamentele motorische vaardigheden breed behouden tot 8 jaar om te komen tot een
bedrevenheidsdrempel op vlak van alle fundamentele motorische vaardigheden (brede basis, dan pas
specifieker)
Kleuterleeftijd = periode van experimenteren van verschillende motorische vaardigheden
=> graduele en progressieve ontwikkeling van fundamentele bewegingsvaardigheden
Fundamentele bewegingsvaardigheden (fundamental motor skills)
= veelvoorkomende motorische activiteiten met een observeerbaar patroon
sportspecifieke vaardigheden zijn vaak geavanceerde versies van een fundamenteel motorische
vaardigheid
Opdeling in 2 groepen
- Locomotie: verplaatsing of beweging van het lichaam
o Gecoördineerd bewegen
o Stappen-glijden-sluipen, kruipen, klauteren, klimmen-roteren-springen-zwaaien
- Objectcontrole: oog-hand en oog-voetcoördinatie is essentieel
o Trekken en duwen – heffen en dragen – vangen en werpen – trappen – slaan – dribbelen
Stabiliteit is een voorwaarde voor locomotie en objectcontrole.
Belang van fundamentele motorische vaardigheden
Basis voor verschillende bewegingsactiviteiten en sporten
Ontwikkeling van lateralisatie, lichaamsplan
Fun: bewegen is heel belangrijk op die leeftijd, veel spontane motoriek
Nood aan bewegingsopportuniteit !!
1
, Multi-move (Vlaamse overheid + faculteiten LO & bewegingswetenschappen)
Doel: ontwikkeling fundamentele bewegingsvaardigheden bij jonge kinderen stimuleren
1. Daling in fysieke activiteitsgraad bij jonge kinderen + toename in overgewicht en obesitas
2. Te vroege sportspecialisatie
o Eenzijdige lichaamsontwikkeling
o Geen of weinig ontwikkeling van algemene vaardigheden
3. Daling in algemene motorische competentie
o (= hoe handig of hoe vaardig jonge kinderen zijn)
o => Opmerkelijk rond 6 jaar (overgang van kleuter naar lager onderwijs)
1.2 Beschrijving van enkele fundamentele bewegingsvaardigheden
Locomotorische vaardigheden
Stappen: wandelen, lopen, huppelen => loop ABC
Springen: afstoot een zweeffase en een landig
o Steunspringen, met hulp, vrij springen
o Verte – hoogte
Sluipen, kruipen, klauteren, klimmen
o Sluipen en kruipen: voorwaarts
o Klauteren: schuin opwaarts
o Klimmen: verticaal opwaarts
Roteren: lichaam(sdeel) beweegt rond de lengteas, breedteas of diepteas
Glijden: (in)direct contact met ondergrond
o Vb. schaatsen, skiën, glijbaan…
Zwaaien: hangen, slingeren, schommelen
o Hangen: zonder beweging
o Slingeren: zonder toestel
o Schommelen met toestel
Objectcontrole
Trekken – duwen Last in beweging brengen
- Trekker is voor de last
- Duwer is achter de last
Heffen – dragen Heffen: voorwerp verticaal verplaatsen
Dragen: voorwerp vasthouden
Vangen – werpen Voorwerp met snelheid
Trappen Voet-voorwerp-dij raakt doelbewust voorwerp (geen beweging nodig)
Slaan Hand-arm-slagvoorwerp raakt doelbewust voorwerp (geen beweging nodig)
Dribbelen Voorwerp met hand/voet of ander voorwerp herhaald tikken. Voorwerp blijft in
beweging binnen het bereik van wie dribbelt
2