1. Taalvorm
1.1.Fonologie
1.1.1. Fonemen en allofonen
1.1.2. Distinctieve kenmerken
1.1.3. Distributie, syllaben en syllabegrenzen
1.1.4. Prosodische verschijnselen
1.2.Morfologie
1.2.1. Woorden en morfemen
1.2.2. Afleidingen
1.2.3. Samenstellingen
1.2.4. Samenstellende afleidingen
1.2.5. Onomatopeeën
1.2.6. Ontledingen
1.3.Syntaxis
1.3.1. Zinnen
1.3.1.1. Onderwerp
1.3.1.2. Gezegde
1.3.1.3. Onvolledige, elliptische zinnen
1.3.1.4. Soorten zinnen
1.3.1.4.1. Mededelende zin
1.3.1.4.2. Vragende zin
1.3.1.4.3. Bevelende zin
1.3.1.4.4. Uitroepende zin
1.3.1.4.5. Wensende zin
1.3.1.5. Actieve en passieve zinnen
1.3.1.6. Enkelvoudige zin
1.3.1.7. Samengestelde zin
1.3.1.7.1. Nevenschikking of coördinatie
1.3.1.7.2. Onderschikking of subordinatie
1.3.1.7.2.1. Betrekkelijke bijzin
1.3.1.7.2.1.1. Uitbreidende
1.3.1.7.2.1.2. Beperkende
1.3.1.7.2.2. Beknopte bijzin
1.3.2. Constituenten
1.3.2.1. Types
1.3.2.1.1. Nominale constituent
1.3.2.1.2. Adjectivische constituent
1.3.2.1.3. Adverbiale constituent
1.3.2.1.4. Verbale constituent
1.3.2.1.5. Voorzetselconstituent
1.3.2.2. Bepalingen
1.3.2.2.1. Voorbepaling en nabepaling
1.3.2.2.2. Bijvoeglijke en bijwoordelijke bepaling
1.3.2.3. Bijstelling
1.3.3. Zinsdelen
1.3.3.1. Gezegde
1
, 1.3.3.1.1. Naamwoordelijk gezegde
1.3.3.1.2. Werkwoordelijk gezegde
1.3.3.2. Onderwerp
1.3.3.2.1. Bijzondere soorten
1.3.3.2.1.1. Loos onderwerp
1.3.3.2.1.2. Plaatsonderwerp en getalsonderwerp
1.3.3.2.1.3. Voorlopig onderwerp en herhaald
onderwerp
1.3.3.2.1.4. Onderwerpszin
1.3.3.3. Lijdend voorwerp/ direct voorwerp
1.3.3.4. Indirect voorwerp
1.3.3.4.1. Meewerkend voorwerp
1.3.3.4.2. Belanghebbend voorwerp
1.3.3.4.3. Ondervindend voorwerp
1.3.3.4.4. Ethische datief
1.3.3.4.5. Possessieve datief/ bezittend voorwerp
1.3.3.5. Handelend voorwerp
1.3.3.6. Voorzetselvoorwerp
1.3.3.7. Bijwoordelijke bepaling
1.3.3.7.1. Bijwoordelijke bepaling van plaats
1.3.3.7.2. Bijwoordelijke bepaling van richting
1.3.3.7.3. Bijwoordelijke bepaling van tijd
1.3.3.7.4. Bijwoordelijke bepaling van frequentie
1.3.3.7.5. Bijwoordelijke bepaling van graad
1.3.3.7.6. Kwantificerende bepaling
1.3.3.7.7. Bijwoordelijke bepaling van maat
1.3.3.7.8. Bijwoordelijke bepaling van oorzaak
1.3.3.7.9. Bijwoordelijke bepaling van reden
1.3.3.7.10. Bijwoordelijke bepaling van doel
1.3.3.7.11. Bijwoordelijke bepaling van gevolg
1.3.3.7.12. Bijwoordelijke bepaling van middel
1.3.3.7.13. Bijwoordelijke bepaling van voorwaarde
1.3.3.7.14. Bijwoordelijke bepaling van toegeving
1.3.3.7.15. Bijwoordelijke bepaling van hoedanigheid
1.3.3.7.16. Bijwoordelijke bepaling van omstandigheid
1.3.3.7.17. Bijwoordelijke bepaling van beperking
1.3.3.7.18. Bijwoordelijke bepaling van verhouding
1.3.3.7.19. Bijwoordelijke bepaling van modaliteit
1.3.3.7.20. Bijwoordelijke bepaling van ontkenning
1.3.3.7.21. Bijwoordelijke bepaling van bevestiging
1.3.3.8. Bepaling van gesteldheid
1.3.3.8.1. Bepaling van gesteldheid tijdens de handeling
1.3.3.8.2. Bepaling van gesteldheid als gevolg van de handeling
1.3.3.8.3. Bepaling van gesteldheid volgens de handeling
1.3.4. Geïsoleerde constituenten
1.3.4.1. Aansprekingen
1.3.4.2. Interjecties (tussenwerpsels)
1.3.4.3. Tussenzinnen
1.3.5. Boomdiagrammen
1.3.6. Woordsoorten
2