Hoofstuk 1
Basisbegrippen
1. Alle levende organismen op aarde
= biosfeer
2. Het afbreken van gesteenten onder invloed van weer, klimaat, of planten en dieren
= verwering
3. Het gemiddelde aantal inwoners in een gebied per km2
= bevolkingsdichtheid
4. Het licht weerkaatsend vermogen van een oppervlak
= albedo
5. Een tot evenwicht gekomen leefgemeenschap, bestaande uit levende en niet-
levende elementen die op elkaar inwerken
= ecosysteem
6. Het loskomen van delen van de aardkorst en transporteren van het los materiaal
= erosie
7. Het verlaten van het geboorteland om zich in een ander land te vestigen
= emigratie
8. Met veel inzet van arbeid en/of kapitaal
= intensief
9. De gemiddelde toestand van de atmosfeer voor een lange duur en een groot gebied
= klimaat
10. Beschrijft de processen waarbij water door het systeem aarde circuleert
= waterkringloop
11. De omschakeling, de hersenstructurering en het hergebruik van voornamelijk
bestaande, afgeschreven gebouwen en terreinen, die daarvoor eventueel grondig
moeten aangepast orden
= reconventie
12. Een deel van het aardoppervlak met een eigen uitzicht
= landschap
13. De toe- of afname van de bevolking als gevolg van geboortes, overlijdens en migraties
= bevolkingsgroei
14. De wereldwijde economische, politieke en culturele integratie, als gevolg van de
wereldwijde productie en handel
= globalisering
15. Het achteruitgaan van de kwaliteit van de bodem door erosie of uitspoeling
= bodemgradatie
16. Het gedeelte van de aarde dat bestaan uit gesteenten en mineralen.
= geosfeer
17. De bovenste laag van de grond waarin plantenwortels kunnen groeien
= bodem
, 18. Het verhuizen van de mensen van de ene plek naar een andere
= migratie
19. Systemen dat meer koolstof houdende verbindingen afgeeft dan ze opnemen
gedurende een lange tijd
= koolstofput
20. Door deze losse ondergrond, sijpelt water moeilijk in
= klei
21. Een getal dat de levensverwachting, de scholingsgraad en de levenstandaard in een
land weergeeft
= HDI
wisselwerking tussen de 4 sferen
Klimatogrammen kunnen determineren en de plantengroei bepalen
Temperatuur
… < 10°C = koud
10°C < 18°C = gematigd
18°C < … = warm
Groeimaanden zijn de maanden waarin de neerslag even hoog of hoger ligt dan de
temperatuur.
Atlasgebruik