Samenvatting Minor Forensische Orthopedagogiek Periode 2 - Methodisch werken ()

Minor Forensische Orthopedagogiek
Periode 2 Herkansing

Thema: Methodisch werken
Hoorcollege: Inleiding in de behandelingen en interventies
Effecten:
Bereikt een programma/behandeling het gewenste resultaat?

Toetsen van effecten:
 Erkenningscommissie gedragsinterventies justitie
o Financiering koppelen aan bewezen efectiviteit
o Criteria:
 Theoretische onderbouwing
 Selectie van justitiabelen
 Dynamische criminogene en protectieve factoren
 Efectieve (behandel+ methoden
 Aanpak gericht op praktische, sociale en probleemoplossende vaardigheden
 Fasering, intensiteit en duur
 Betrokkenheid en motivatie
 Continuïteit
 Interventie-integriteit
 Evaluatie: inzicht in de efectiviteit van de interventie
 Efectiviteitslader (van pperen en Veerman 200)+
 Evidence based practice: doen wat er
geschreven staat op papier.
 Praktice based evidence: vanuit de praktijk
gebaseerd.
 Waakzaam: na een controlegroep, kunt
aangeven welke de werkzame factoren zijn
en welke niet.
 Efectief: onderzoek is gedaan wat meer
ingewikkeld, met controlegroepen, welke
efecten behalen we.
 Onderzoeksdesign om efectiviteit vast te stellen
 Intervention mapping

Interventies:
Twee uitgangspunten:
 IVRK: Wat we in een methode zetten moet ontwikkelingsgericht zijn.
We dienen in de ruimst mogelijke mate de ontwikkeling van het kind en de zo volledig
mogelijke ontplooiing van zijn persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke
vermogens te waarborgen (art. 6 en 29+
 Therapeutisch hierbij gaat het om een verandering van gedrag
Zijn alleen de interventies die jeugdigen proberen te betrekken in een ondersteunend en
constructief proces van verandering (Lipsey, 2009+
o Dus geen interventies toepassen die gebaseerd zijn op externe controle en dwang
(bv. discipline en toezicht+
o Gaat over de veranderingen van gedrag

, Minor Forensische Orthopedagogiek
Periode 2 Herkansing
Toetsen:
 Alleen nameting
o Therapie uitvoeren en aan het eind meten
o Kan alleen maar meten of de jongeren of ouders vinden dat hun doel bereikt is en
of zij vinden dat het beter is gegaan. Denk je dat de therapie efect heeft gehad? Je
doet eigenlijk alleen een belevingsonderzoek. Je hebt geen feiten .
 Voor- en nameting (veranderingsonderzoek+
o In de voormeting is andere gedrag zichtbaar dan in de nameting, dan weet je wat je
therapie heeft gedaan.
o Wat zijn nu jouw sociale vaardigheden? Is in de nameting ander gedrag zichtbaar
dan in de eerste meting?
 Voor- en nameting met vergelijkingsgroep
o Met de ene groep wel een therapie en de ander zonder therapie, zit er verschil in de
beleving van de twee groepen. Alleen vooronderzoek kan al efect hebben op een
groep. Het is dus lastig te zeggen of echt te therapie de verandering veroorzaakt.
o In klas 1 doe ik dit en bij klas 2 niet, waar zit het verschil
o Niet gekeken naar de type kinderen
 Voor- en nameting met controlegroep (RCT+
o Ene groep krijgt echte medicatie en de andere groep placebo.
o Controle groep moet hetzelfde zijn als de andere groep.

Effectonderzoek:
RCT: is de beste methode om tot vergelijkbare
groepen te komen.




Effectgrootte:
Placebo efect is gemiddeld genomen 20% die er positief op reageert.

Evidence Bases Treatment:
 Efectgroottes: bescheiden (en verschillen tussen interventies klein: <.20+
 Generaliseerbaarheid: deels twijfelachtig (‘researchbehandelingen’+
 Groot aantal jeugdinterventies: N >550 (Kazdin, 2000+
 Klein deel serieus onderzocht: < 5% (Veerman & Van pperen, 200)+
(NJi Database Efectieve Interventies: nu >90: 19: (zeer+ sterk bewijs
 Interventiespecifcaties: ontbreken vaak; hindert efectonderzoek
 Vertekeningen in resultaten : uitval, publicatiebias, ‘researcher allegiance’+
 EBT past vooral bij stoornisspecifeke aanpak
 Inherente risico’s: indirect neg. efect; professional slechts ‘uitvoerder’
 Kennistransfer: problematisch > implementatievraagstuk

, Minor Forensische Orthopedagogiek
Periode 2 Herkansing
De 4 pijlers van het huis van de Jeugdzorg (THE BIG FOUR)




40% zit in de motivatie van een cliënt

Wat kan invloed hebben op effectiviteit?
 Kenmerken van deelnemende gezinnen
o Aanwezige risicofactoren
o Aanwezige protectieve factoren
o Demografsche kenmerken (zoals leeftijd en geslacht+
o Ernst problematiek voor start interventie
 Kenmerken van het programma
o Intensiteit
o Duur
o Programma integriteit
 Kwaliteit van onderzoek
o Verschillende informanten (niet iedereen is objectief+
o Voldoende variabelen die je meet (doelen+
o Kenmerken van programma en deelnemers meten.

Algemene werkzame bestanddelen interventies:
 Inbedden ondersteuning in dagelijks functioneren cliënten
 Aansluiten bij hun motivatie. (Multi+systemisch, multimodaal
 Niet-vrijblijvend, a-sectoraal, één centrale professional
 Goede structurering aanpak (o.a. concrete doelen, fasering+Goede structurering aanpak
(o.a. concrete doelen, fasering+
 Directe positieve bekrachtiging
 Uitvoering aanpak zoals bedoeld
 Professionaliteit/expertise behandelaar (o.a. opleiding, training+
 Goede werkcondities en -facilitering (o.a. caseload, supervisie+
 Monitoring voortgang/resultaat
 Partnerschap cliënt – hulpverlener

Wat werkt?
 Programma’s die zich richten op:
 Individuele gezinnen en kinderen.
o die zich voor een deel richten op risicogroepen en
o die community based zijn.

Effectiviteit vergroot als interventie:
 Erkend is
 Evenwichtig
 Aansluiting
 Herstel van het gewone leven
 Beschikbaar
 concrete doelen overeenkomen werken
 Activeren sociale netwerken


What works:
 Technieken en interventies goed toepassen Niet alleen wie of wat er helpt: combinatie
 Kenmerken professional
 Werken volgens de algemene werkzame factoren
 Goede implementatie