Samenvatting sport monitoring and performance
Hoorcollege 1 ‘spieren en beweging’
Spier -> spierbundel -> spiervezel -> myofibril -> sacromeer
Sacromeer = de kleinste functionele eenheid van een spier (1 klein
stukje van myofibril)
1 enkele spiervezel = een haardikte (10-120 um)
Gastroenemius muscle = lange kuitspier
Soleus muscle
Belangrijk bij hardlopen
F = m x a (2e wet van Newton)
Spier spant samen -> spier wordt korter
Bot -> pees = aanhechtingsplaats van de spier aan het bot
Groeit ook mee wanneer spieren groeien
Epimysium = bindweefsellaag om spier
Perimysium = bindweefsellaag om spierbundel
Endomysium = bindweefsellaag om spiervezels
Mitochondrion -> functioneert als energiecentrale van de spiervezel (ATP
wordt hierin aangemaakt)
, - Energie wordt aangeleverd via voedingsstoffen: vetten en
koolhydraten (eiwitten)
Spiercontractie = actine schuift in myosine -> sacromeer deeltjes
trekken samen
Ca 2+ nodig voor spiercontractie
1. Myosinekop maakt connectie met actine (crossbridge)
2. Op myosinekop hecht een molecuul ATP
3. ATP -> ADP + P + energie
4. Met behulp van energie klapt de myosinekop om
5. Hiermee trekt myosine zich in de actine = powerstroke (contractie
van de spier)
6. De spier verkort en levert kracht
- Een spier kan alleen samentrekken of ontspannen
- Calcium hecht zich aan troponine waardoor de streng een beetje
gaat vervormen, en pas dan kan een myosinekopje zich hechten aan
actine
Titine:
- Stabiliseert myosine tussen actine
- Spier gedraagt zich alsof er ‘een interne veer in zit’
- Ca 2+ ionen binden aan titine -> stijfheid titine neemt toe
- Verschaft krachttoename als spier wordt uitgerekt
- Voorkomt beschadiging door te grote rek
Agonisten -> de spier die een actieve rol vervult als je een bepaalde
gewenste beweging wil uitvoeren
, Antagonisten -> de spier die ontspant
- Agonisten en antagonisten hebben een tegenovergestelde functie op
een gewricht
Synergist -> een spier die meehelpt
- Agonisten en synergisten hebben dezelfde functie op een gewricht
Dynamisch-concentrisch:
F spier > F zwaartekracht
(De spier verkort) (Squat)
Statisch (isometrisch):
F spier = F zwaartekracht
(De spierlengte is constant) (Planking)
Dynamisch-excentrisch:
F zwaartekracht > F spier
(De spier verlengt gecontroleerd) (Nordic hamstring)
Van spiercontractie naar beweging:
- Motorische zenuwen -> van hersenen naar spieren
- Sensorische zenuw -> van gevoel etc naar hersenen
3 motorische zenuwen -> zorgen er alle 3 voor dat andere spiervezels
samentrekken
Type 1-vezels hebben als ze worden gestimuleerd ongeveer 110 ms
nodig om piekspanning te bereiken (slow-twitch ST) (duurtraining)
Type 2-vezels kunnen piekspanning bereiken in ongeveer 50 ms
Type 2a (fast-twitch a FTa)
Type 2x (fast-twitch x FTx) (fast-type, met laagste oxidatieve capaciteit)
(sprinter)
Type myosine-ATP-ase -> stofje wat ATP kan aanmaken
Homeostase = het constant houden van het inwendig milieu
Zoals:
- Zuurgraad
- Zuurstofgehalte van het bloed
- De bloeddruk
- De suikerspiegel
- De lichaamstemperatuur
- De vochthuishouding
Hoorcollege 1 ‘spieren en beweging’
Spier -> spierbundel -> spiervezel -> myofibril -> sacromeer
Sacromeer = de kleinste functionele eenheid van een spier (1 klein
stukje van myofibril)
1 enkele spiervezel = een haardikte (10-120 um)
Gastroenemius muscle = lange kuitspier
Soleus muscle
Belangrijk bij hardlopen
F = m x a (2e wet van Newton)
Spier spant samen -> spier wordt korter
Bot -> pees = aanhechtingsplaats van de spier aan het bot
Groeit ook mee wanneer spieren groeien
Epimysium = bindweefsellaag om spier
Perimysium = bindweefsellaag om spierbundel
Endomysium = bindweefsellaag om spiervezels
Mitochondrion -> functioneert als energiecentrale van de spiervezel (ATP
wordt hierin aangemaakt)
, - Energie wordt aangeleverd via voedingsstoffen: vetten en
koolhydraten (eiwitten)
Spiercontractie = actine schuift in myosine -> sacromeer deeltjes
trekken samen
Ca 2+ nodig voor spiercontractie
1. Myosinekop maakt connectie met actine (crossbridge)
2. Op myosinekop hecht een molecuul ATP
3. ATP -> ADP + P + energie
4. Met behulp van energie klapt de myosinekop om
5. Hiermee trekt myosine zich in de actine = powerstroke (contractie
van de spier)
6. De spier verkort en levert kracht
- Een spier kan alleen samentrekken of ontspannen
- Calcium hecht zich aan troponine waardoor de streng een beetje
gaat vervormen, en pas dan kan een myosinekopje zich hechten aan
actine
Titine:
- Stabiliseert myosine tussen actine
- Spier gedraagt zich alsof er ‘een interne veer in zit’
- Ca 2+ ionen binden aan titine -> stijfheid titine neemt toe
- Verschaft krachttoename als spier wordt uitgerekt
- Voorkomt beschadiging door te grote rek
Agonisten -> de spier die een actieve rol vervult als je een bepaalde
gewenste beweging wil uitvoeren
, Antagonisten -> de spier die ontspant
- Agonisten en antagonisten hebben een tegenovergestelde functie op
een gewricht
Synergist -> een spier die meehelpt
- Agonisten en synergisten hebben dezelfde functie op een gewricht
Dynamisch-concentrisch:
F spier > F zwaartekracht
(De spier verkort) (Squat)
Statisch (isometrisch):
F spier = F zwaartekracht
(De spierlengte is constant) (Planking)
Dynamisch-excentrisch:
F zwaartekracht > F spier
(De spier verlengt gecontroleerd) (Nordic hamstring)
Van spiercontractie naar beweging:
- Motorische zenuwen -> van hersenen naar spieren
- Sensorische zenuw -> van gevoel etc naar hersenen
3 motorische zenuwen -> zorgen er alle 3 voor dat andere spiervezels
samentrekken
Type 1-vezels hebben als ze worden gestimuleerd ongeveer 110 ms
nodig om piekspanning te bereiken (slow-twitch ST) (duurtraining)
Type 2-vezels kunnen piekspanning bereiken in ongeveer 50 ms
Type 2a (fast-twitch a FTa)
Type 2x (fast-twitch x FTx) (fast-type, met laagste oxidatieve capaciteit)
(sprinter)
Type myosine-ATP-ase -> stofje wat ATP kan aanmaken
Homeostase = het constant houden van het inwendig milieu
Zoals:
- Zuurgraad
- Zuurstofgehalte van het bloed
- De bloeddruk
- De suikerspiegel
- De lichaamstemperatuur
- De vochthuishouding