Samenvatting Biologie H4: Protista

Samenvatting H4: Protista
Inhoud
4.1 Definitie en ontstaan........................................................................................................................1
4.2 Voeding, voortplanting en voortbeweging.......................................................................................4
4.2.1 Voeding......................................................................................................................................4
4.2.2 Voortplanting.............................................................................................................................5
4.2.3 Voortbeweging..........................................................................................................................6
4.3 Overzicht en indeling van Protista....................................................................................................7
4.3.1 Supergroep Excavata..................................................................................................................8
4.3.2 Supergroep Archaeplastida........................................................................................................9
4.3.2.1 Roodwieren.........................................................................................................................9
4.3.2.2 Groenwieren.......................................................................................................................9
4.3.3 Supergroep Stramenopila..........................................................................................................9
4.3.4 Supergroep Alveolata...............................................................................................................10
4.3.4.1 Dinoflagellaten..................................................................................................................10
4.3.4.2 Ciliata................................................................................................................................10
4.3.4.3 Apicomplexa.....................................................................................................................11
4.3.5 Supergroep Rhizaria.................................................................................................................11
4.3.5.1 Foraminifera......................................................................................................................11
4.3.5.2 Radiolaria..........................................................................................................................12
4.3.5.3 Cercozoa...........................................................................................................................12
4.3.6 Supergroep Amoebozoa..........................................................................................................12
4.3.6.1 Mycetozoa........................................................................................................................12
4.3.6.2 Gymnamoeba...................................................................................................................13
4.3.7 Supergroep Opisthokonta........................................................................................................13




4.1 Definitie en ontstaan
- Definitie Protista= eencellige eukaryote organismen

1

, o = rijk dat behoort tot het domein van de Eukaryota
o Vormen parafyletische groep
 Alle meercellige eukaryoten zijn geëvolueerd uit eencellige eukaryote
voorouders  eerst vorming van een kern omgeven door membraan +
vorming mitochondriën
 clades waarbij dit gebeurd is: Stramenopila, Archaeplastida, Unikonta,
Animalia
o Hebben kern/nucleus omgeven door kernmembraan
 Gevolg van het naar binnen toe plooien(= invagineren) + uitgroeien
celmembraan tot er een lus rond het genetisch materiaal ligt
  membranen van ER & Golgi apparaat zijn ook op deze manier ontstaan
 Kernmembraan + membraanstructuren zijn identiek aan dubbele
lipide laag aan de celmembraan maar binnenstebuiten omgekeerd
  binnenstebuiten oriëntatie wordt bewezen door aanwezigheid
van sommige specifieke eiwitten van de binnenzijde van de
celmembraan aan de buitenzijde van de kern/ER/GA membraan
 Kernmembraan is ontstaan nadat er mitochondriën waren maar voor
chloroplasten
- Hebben celorganellen
o Er bestaan verschillende groepen Protista  ontstaan ervan wordt bewezen door
mitochondriën & plastiden
 Zijn ontstaan door endosymbiose
 Fagocytose: eencelligen kunnen partikels (voedsel) of andere eencelligen
opnemen
 Partikel niet verteerbaar  opgenomen deeltje blijf behouden in
celgastheer en overleven  ontstaan gastheer-gastrelatie waar
gastheer een voordeel uit haalt = symbiose
- Mitochondriën: ontstaan ervan kan open vraag zijn
o Bacteriële oorsprong  een primaire endosymiose van een heterotrofe aërobe
prokaryote cel (bacterie) opgenomen in een andere heterotrofe cel via fagocytose
o Hebben eigen genoom
 Kleiner dan nucleaire genoom
 Grotere sequentiehomologie met delen van genoom van bepaalde bacteriën
 Circulair
o Doen aan oxidatieve fosforylatie waarbij O2 gebruikt wordt als elektronacceptor
o Doen aan transcriptie + translatie  nood aan ribosomen
 Bestaan uit subunits van eiwitten en stukken ribosomaal RNA
 Zij structureel identiek aan de prokaryote ribosomen
o Geen histonen eubacteria hebben geen histonen dus argument dat deze cel werd
opgenomen
 Archeaebacterie hebben dit wel
o Repliceren zich afhankelijk van celdeling van eukaryote cel waarvan ze deel uit maken
 Binaire fissie  zelfde deling als bij prokaryoten
o  Basis fysiologische + enzymologische kenmerken: gelijkenissen in
membraangeassocieerde eiwitten




2