Week 2: Griekenland en het Middelandse Zeegebied
→ Klassieke Griekse Oudheid (omgeving: rond Middellandse Zee)
→ Tijd van Grieken en Romeinen (~oudheid): 3000 v.Chr. tot 500
1. Inleiding
= invloeden van de periode
2. Context
a) religieus (/esthetische context)
→ hoe wordt de macht uitgevoerd in andere regio’s
b) politiek ( /economisch)
● vacuüm= plek van leegte
→ Griekenland heeft een grotere invloed en gaat gebied veroveren
↳ architectuur = om macht uit te drukken
→ Alexander de Grote en het Perzische rijk
↳ ???
PERIODES: Griekenland en het Middellandse Zeegebied
1) Archaïsche periode: 800-500 v. Chr.
2) Klassieke periode of ‘gouden eeuw’: 500-323 v. Chr.
3) regeerperiode ADG
4) Periode van vrede en politieke rust. Economische en culturele
vooruitgang
5) 550 v.Chr.: Griekenland wordt een Democratie
6) De Hellenistische Periode: 323-30 v. Chr.
3. Esthetische principes
vb: aardewerk (p18)
→ Egyptisch
→ Grieks
vb: beeldhouwwerk (p20)
→ de evolutie = de technieken worden verder verfijnd
TERMINOLOGIE p21
● plasticiteit = beeldende kracht
● ruimtelijkheid
○ in tegenstelling tot frontaliteit = gericht op voorzijde van het standbeeld
● geïdealiseerde figuur
● contraposto (houding) = houding van het beeldhouwwerk, waar het rechterbeen het
volle gewicht draagt en het linkerbeen ontspannen is.