NEDERLANDS 1.1
1. TAAL IN SAMENHANG EN ALGEMENE RICHTLIJNEN
Vaktaalwoorden:
Positief talige grondhouding
Contextrijk taalonderwijs
Functioneel taalonderwijs
(inter)actief taalonderwijs
Ondersteuning bij taalonderwijs
Impliciet en expliciet leren
Kansen tot reflectie
Taal in en buiten de taalles
Taalbeleid
2. ALGEMENE OPMERKINGEN – EIGEN LEESPROFIEL
Vaktaalwoorden:
Strategieënkaarten en stappenplannen begrijpend lezen
Leesprofiel
Leesmap
Literaire competenties
Bibliografische referenties
Signaalwoorden
Structuurwoorden
Leesdoel
Voorkennis
Hardop denken
Leesbevordering
Optimaal leesklimaat
Leerkracht als model
3. TAAL IN DE 21 E EEUW
Vaktaalwoorden:
Sleutelcompetenties van de 21e eeuw
Conceptualiserende functie
Communicatieve functie
Expressieve functie
Taalcompetentie
Taalkennis
Taalvaardig
Attitudes
4. TAALONDERWIJS IN DE 21 E EEUW
Vaktaalwoorden:
Taalkrachtig taalonderwijs
Zeven principes van krachtig taalonderwijs (zie hieronder)
Incidenteel en intentioneel leren
Strategieën
Mondeling
Taal in en buiten de taalles
Betekenis van taal (zie hieronder)
7 principes van krachtig taalonderwijs:
1. Positief talige grondhouding
2. Contextrijk
3. Functioneel
4. (inter)actief
, 5. Ondersteuning geven
6. Aandacht voor impliciet en expliciet leren
7. Kansen tot reflectie
https://hubkaho-my.sharepoint.com/personal/lune_verley_student_odisee_be/
Documents/Nederlands/Nederlands/krachtig-taalonderwijs.pdf
Betekenis van taal:
Concepten en labels
(on)afhankelijke betekenis
Meervoudige betekenis
Specifieke woordrelaties
Schooltaalwoorden
Vaktaalwoorden en signaalwoorden
Taal als systeem
o Fonologie = klank
o Morfologie = woordstructuur
o Syntaxis = zinsstructuur
o Tekstlinguïstiek
o Orthografie
5. LESSCHEMA’S
Meebrengen op het examen
6. DENKRELATIES
Denkrelatie Uitleg Voorbeeld
Activiteit De handeling staat centraal Welke sportbeoefenaar doet dit?
• de loopschoenen aanbinden
• de grasmat vaarwel zeggen
• in de ring komen
Eigenschap Kenmerkend bij persoon, Wat is het tegengestelde?
voorwerp, dier Een hoog huis / een ………….. huis een
zoete drank / een …………… drank
Een brede deur / een ………… deur een
gekke inval / een ………….. inval
Toestand: Iets wat gebeurt of gebeurd Kies uit de rij onder de zinnen en vul de
is, een tijdelijk en eerder zinnen aan
toevallig iets dat meer De chauffeur werd bij het auto-ongeluk
informatie geeft over het ………………………… . Nadat hij een paar
werkwoord of het dagen in het
onderwerp ziekenhuis was opgenomen,
beschouwden de dokters zijn toestand
als ……………………..
Hij mag even uit bed. Hij voelt zich
…………
hoopvol – levensgevaarlijk gewond–
herstellen - stabiel
Bezit: Ergens bij horen Bezittelijke en persoonlijke
voornaamwoorden
Ik heb een fiets. Het is ………….. fiets.
Die fiets is van …………………
Hij heeft een auto. Het is ……………..
auto. Die auto is van …………..
Wij hebben een huis. Het is ……………
huis. Het huis is van ………….
Deel-geheel: Onder- en bovenliggende Vul aan
1. TAAL IN SAMENHANG EN ALGEMENE RICHTLIJNEN
Vaktaalwoorden:
Positief talige grondhouding
Contextrijk taalonderwijs
Functioneel taalonderwijs
(inter)actief taalonderwijs
Ondersteuning bij taalonderwijs
Impliciet en expliciet leren
Kansen tot reflectie
Taal in en buiten de taalles
Taalbeleid
2. ALGEMENE OPMERKINGEN – EIGEN LEESPROFIEL
Vaktaalwoorden:
Strategieënkaarten en stappenplannen begrijpend lezen
Leesprofiel
Leesmap
Literaire competenties
Bibliografische referenties
Signaalwoorden
Structuurwoorden
Leesdoel
Voorkennis
Hardop denken
Leesbevordering
Optimaal leesklimaat
Leerkracht als model
3. TAAL IN DE 21 E EEUW
Vaktaalwoorden:
Sleutelcompetenties van de 21e eeuw
Conceptualiserende functie
Communicatieve functie
Expressieve functie
Taalcompetentie
Taalkennis
Taalvaardig
Attitudes
4. TAALONDERWIJS IN DE 21 E EEUW
Vaktaalwoorden:
Taalkrachtig taalonderwijs
Zeven principes van krachtig taalonderwijs (zie hieronder)
Incidenteel en intentioneel leren
Strategieën
Mondeling
Taal in en buiten de taalles
Betekenis van taal (zie hieronder)
7 principes van krachtig taalonderwijs:
1. Positief talige grondhouding
2. Contextrijk
3. Functioneel
4. (inter)actief
, 5. Ondersteuning geven
6. Aandacht voor impliciet en expliciet leren
7. Kansen tot reflectie
https://hubkaho-my.sharepoint.com/personal/lune_verley_student_odisee_be/
Documents/Nederlands/Nederlands/krachtig-taalonderwijs.pdf
Betekenis van taal:
Concepten en labels
(on)afhankelijke betekenis
Meervoudige betekenis
Specifieke woordrelaties
Schooltaalwoorden
Vaktaalwoorden en signaalwoorden
Taal als systeem
o Fonologie = klank
o Morfologie = woordstructuur
o Syntaxis = zinsstructuur
o Tekstlinguïstiek
o Orthografie
5. LESSCHEMA’S
Meebrengen op het examen
6. DENKRELATIES
Denkrelatie Uitleg Voorbeeld
Activiteit De handeling staat centraal Welke sportbeoefenaar doet dit?
• de loopschoenen aanbinden
• de grasmat vaarwel zeggen
• in de ring komen
Eigenschap Kenmerkend bij persoon, Wat is het tegengestelde?
voorwerp, dier Een hoog huis / een ………….. huis een
zoete drank / een …………… drank
Een brede deur / een ………… deur een
gekke inval / een ………….. inval
Toestand: Iets wat gebeurt of gebeurd Kies uit de rij onder de zinnen en vul de
is, een tijdelijk en eerder zinnen aan
toevallig iets dat meer De chauffeur werd bij het auto-ongeluk
informatie geeft over het ………………………… . Nadat hij een paar
werkwoord of het dagen in het
onderwerp ziekenhuis was opgenomen,
beschouwden de dokters zijn toestand
als ……………………..
Hij mag even uit bed. Hij voelt zich
…………
hoopvol – levensgevaarlijk gewond–
herstellen - stabiel
Bezit: Ergens bij horen Bezittelijke en persoonlijke
voornaamwoorden
Ik heb een fiets. Het is ………….. fiets.
Die fiets is van …………………
Hij heeft een auto. Het is ……………..
auto. Die auto is van …………..
Wij hebben een huis. Het is ……………
huis. Het huis is van ………….
Deel-geheel: Onder- en bovenliggende Vul aan